De Engels-Poolse schrijver Joseph Conrad (1857-1924) nam aan de vooravond van de twintigste eeuw al een verrassend ironisch standpunt in ten aanzien van de westerse beschavingsmissie in den vreemde. In zijn onlangs door Bas Heijne opnieuw vertaalde klassieker Hart der duisternis geeft hij een nietsontziend beeld van de hebzucht en moordlust waar de kolonialisten in voormalig Belgisch Kongo door worden gedreven.
Tegelijk heeft hij, als kind van een tijd waarin het kolonialisme volledig vanzelf sprak, oog voor de rechtvaardiging, voor de nobele motivatie die het geweld moet legitimeren: ‘Het veroveren van de aarde, wat meestal betekent dat ze wordt afgepakt van mensen met een andere huidskleur of met iets plattere neuzen dan wij, is geen fraaie aangelegenheid wanneer je het van al te dichtbij bekijkt. Wat het rechtvaardigt, is enkel en alleen het idee. Een idee dat eraan ten grondslag ligt, geen sentimentele smoes, maar een idee. En een onbaatzuchtig geloof in dat idee - iets wat je kunt oprichten, en waar je voor kunt neerknielen, en waaraan je kunt offeren.’
Het is onder meer het spanningsveld tussen het onbaatzuchtige idee en de brute praktijk, tussen de idealen van de Verlichting en de ontspoorde werkelijkheid die de kracht van Hart der duisternis uitmaken. Het spanningsveld is vooral verbeeld in de figuur van Kurtz, de handelsagent die is gevestigd in de verste post aan de rivier, in het diepst van de duisternis. Hij is, zo verzekeren anderen de verteller Marlow, een voortreffelijk agent, een bijzonder mens, een ‘afgezant van het mededogen, van de wetenschap, de vooruitgang’. Als Marlow Kurtz na een barre tocht ontmoet, blijkt deze echter volkomen gedesintegreerd te zijn. Rond het huis van de gevoelige Kurtz, die schilderijen maakt en verzen schrijft, staan zwarte, uitgedroogde mensenhoofden op staken.
Zijn gespletenheid blijkt misschien nog sterker uit het rapport dat hij voor het Internationale Genootschap ter Onderdrukking van Barbaarse Praktijken heeft opgesteld. De dichtbeschreven bladzijden zinderen van de nobele woorden, vormen een ‘ontroerend appel aan ieder altruistisch gevoel’. Maar aan het eind staat een ijselijke voetnoot gekrabbeld: ‘Uitroeien die beesten!’ Het is kenmerkend voor Conrads ironie dat Kurtz zelf zijn ‘waardevolle postscriptum’ is vergeten en er bij Marlow op aandringt ruchtbaarheid te geven aan zijn belangwekkende ‘pamflet’.
Hart der duisternis is in de loop van deze eeuw, onder andere door de Nigeriaanse schrijver Chinua Achebe, van zijn voetstuk gestoten omdat het racistisch zou zijn. Achebe realiseert zich dat hij geen passagier is van de boot die de Kongo opstoomt, maar een van die ‘prehistorische mensen’ die aan de oever van de rivier heen en weer springt.
Inderdaad worden de inboorlingen in Hart der duisternis ‘wilden’, ‘beesten’, ‘geknechte monsters’ genoemd. Maar Conrad ziet wel degelijk, en dat is juist het beangstigende, dat de ‘wilden’ niet onmenselijk zijn: ‘Tja, weten jullie, dat was het ergste - dat vermoeden dat ze niet onmenselijk waren. (…) Ze krijsten en sprongen en draaiden wild in het rond en trokken afschuwelijke gezichten, maar wat je deed huiveren was enkel en alleen de gedachte aan hun menselijkheid - als die van jezelf - de gedachte aan je verre verwantschap met dit woeste en uitgelaten rumoer.’
Natuurlijk doe je Hart der duisternis geen recht als je alleen bij de koloniale en al dan niet racistische trekken ervan stil blijft staan. Het is in de eerste plaats een bedwelmend, broeierig, geladen boek. De toon is zwaar, klam en vochtig als de lucht in de tropen, de stijl zo nu en dan op het pathetische af.
En de duisternis? Het hart daarvan blijft ook na het lezen van het boek een mysterie.
Dichters & Denkers
Nobele moorden
Joseph Conrad, Hart der duisternis. Uit het Engels vertaald door Bas Heijne. Uitgeverij L. J. Veen, 144 blz. f34,90
Kennen plundering en wreedheid soms een rechtvaardiging? Vallen roof met geweldpleging en moord met voorbedachten rade soms goed te praten? Als je de geschiedenis van het imperialisme en kolonialisme beziet, is het duidelijk dat deze ‘lastige’ vragen maar al te vaak bevestigend zijn beantwoord. Maar de gruwelen werden dan ook in naam der beschaving verricht.
www.groene.nl/1994/22