Het was een merkwaardige gewaarwording: langzaam groeide op mijn zwarte scherm van kruin tot navel vrouwen met een ongebruikelijke haardos. Eerst zag ik een zilverharige vrouw die, althans zo herinner ik het me, een panterachtig hemdje droeg en een grijsblonde baard. Een week later kon ik een donker type bewonderen met een zachte, roomblanke huid en halflang haar. Ze houdt een baby tegen haar ontblote borst gedrukt; haar mond wordt omzoomd door een zwarte sik en snor.
Doordat de foto’s zo tergend traag volliepen, had het iets van een ouderwetse onthulling. In mijn verbeelding stond ik in een negentiende-eeuwse kermistent waar mijn ogen aan het donker wenden en waar het gordijn pesterig langzaam opzij werd geschoven - opeens zag ik dan de vrouw met baard. Want tot aan het begin van deze eeuw verdienden vrouwen met een baard en hermafrodieten geld met hun uitzonderlijke uiterlijk. Op kermissen en jaarmarkten, in rariteitenkabinetten en panoptica vertoonden ze zich tussen andere ‘wonderen der natuur’ als dwergen, reuzen, leeuwemensen, mensen met een huid van elastiek en Siamese tweelingen.
Sommige vrouwen met baard waren heuse beroemdheden. Madame Clofullia, die in 1861 in Amsterdam en Utrecht op de kermis stond, liet het publiek aan haar baard trekken. De ondernemer die haar tournees organiseerde, zorgde voor extra publiciteit door haar van oplichterij te beschuldigen. Het proces, waarin drie artsen en haar echtgenoot moesten getuigen, veroorzaakte veel opschudding. Misschien was dat zelfopgeroepen gekrakeel hard nodig: naar het schijnt waren er vanaf het midden van de negentiende eeuw zoveel bebaarde vrouwen dat het publiek onverschillig begon te worden.
Natuurlijk stond ik niet echt in een kermistent. Ik keek niet om te huiveren en te gruwen, ik was niet geschokt bij het zien van de tweeslachtige, hybride dames. Ik pijnigde me niet met de vraag of ik nu mannen of vrouwen had gezien, ik probeerde niet naarstig haar of zijn ‘ware’ sekse vast te stellen of de masculiene haardracht als bedrog te ontmaskeren. Ik was kortom helemaal niet in paniek. Ik keek geamuseerd naar de smakelijke cocktail van beetje man en beetje vrouw, want aan, zoals het chique heet, ‘sekse-ambiguïteit’ ben ik wel gewend. En ik vond het ook mooi, die gladde, zorgvuldig opgemaakte vrouwen met robuuste zeemansbeharing.
IN DE negentiende eeuw was het onmogelijk zo'n cocktail onbekommerd te bezien. Vrouwen met baarden waren monsterlijke wezens die afschuw inboezemden, feministen waren onappetijtelijke manwijven en lesbische vrouwen gedegenereerde, pathologische gevallen. Ambiguïteit, zo kun je in het proefschrift Mannelijke vrouwen van Geertje Mak lezen, moest zo snel mogelijk ongedaan worden gemaakt, de ‘ware’ sekse zo snel mogelijk ontdekt.
Neem bijvoorbeeld de tragische levensloop van de Franse hermafrodiet Herculine Barbin waar Mak uitgebreid bij stil blijft staan. Herculine Barbin werd in 1838 in de provincie Charente geboren en bracht haar jeugd hoofdzakelijk in meisjeskostscholen en -internaten door. Nadat ze haar diploma als onderwijzeres had behaald, kreeg ze werk in een meisjespensionaat, waar ze bevriend raakte met de dochter van de directrice. Die vriendschap was binnen de kortste keren zeer gepassioneerd: de meisjes sliepen met elkaar, overdag waren ze onafscheidelijk. De directrice moedigde de vriendschap aan, maar Herculine Barbin besefte dat ze anders was dan andere meisjes: ze werd niet ongesteld, ze kreeg geen borsten, er groeide dons op haar kin, ‘s nachts had ze wellustige dromen en soms vond ze dan ’s ochtends stijfselachtige vlekken op haar nachthemd.
Nadat de roddels in het dorp steeds luider rondsisten, ging Herculine Barbin te biecht. De bisschop verwees haar door naar een arts die vaststelde dat ze een man was.
De sekseverandering werd bij de burgerlijke stand bestendigd: op haar 22ste werd Herculine omgedoopt tot Abel. Van zij werd ze hij. Abel vertrok naar Parijs waar hij als kantoorbediende bij de spoorwegen ging werken. Uiteindelijk pleegde hij in 1869, eenzaam en door iedereen veracht, zelfmoord. Bij zijn lijk lag een briefje waarin hij zijn daad verklaarde en een dik schrift met herinneringen. 'Ik ben 25’, beginnen die memoires, ‘en hoewel ik nog jong ben nader ik ongetwijfeld het noodlottig einde van mijn bestaan.’
Het was de arts die bepaalde wat de ‘ware’ sekse van Barbin was. In zijn medische onderzoek - en later ook bij de autopsie die door een andere arts werd verricht - zoomde hij steeds verder in, tot het doorslaggevende criterium voor Barbins sekse werd bereikt: zijn of haar voortplantingsorganen. Barbin had een vagina, schaamlippen, een vrouwelijke urethra en een monstrueus grote clitoris. Maar Barbin had nooit gemenstrueerd, had een volkomen mannelijk uiterlijk en miste een baarmoeder. Er waren bovendien eivormige lichamen en zaadstrengen voelbaar in een gespleten scrotum.
Je zou dus zeggen dat het onmogelijk was uit te maken of Barbin een hij of een zij was, maar de heren medici hielden hardnekkig vast aan het idee dat er een absoluut onderscheid tussen de seksen bestaat. ‘Zo wordt’, schrijft Mak, ‘een dubbele en bizarre levensgeschiedenis meteen weggestreept tegen een medisch vastgestelde “ware plaats in de maatschappij”.’
Uit de memoires van Barbin blijkt dat ze helemaal geen vaste plaats in de maatschappij had. ‘Ik heb veel geleden’, noteerde ze al op de eerste bladzijden van haar schriftje, ‘en ik leed alleen! Alleen! Door iedereen verlaten! Mijn plaats was niet gemarkeerd in deze wereld die me ontweek, die me had vervloekt.’
Ze was dan misschien niet ‘echt’ vrouw, maar ze voelde ook afstand tot ‘het sterke geslacht’. Zo was Barbin er helemaal niet trots op dat ze de dochter van de directrice had verleid, nee, ze vereenzelvigde zich met de schaamte en schande van het meisje. Hij zou geen goede echtgenoot kunnen zijn, wist Barbin, omdat hij de vrouwelijke natuur te goed kende. Hij had ook niet de mogelijkheid om een verwarrende, dubbelslachtige identiteit aan te nemen. Van lieverlee voelde hij zich net als een engel boven elke sekse verheven: ‘Ik zweef boven al jullie mateloze ellende, ik neem deel aan de natuur der engelen; jullie hebben het immers gezegd, ik hoor niet thuis in jullie benauwde sfeer. Aan jullie de aarde; aan mij de hemel zonder grenzen.’
Het zijn twee constanten die Geertje Mak telkens ziet opduiken tot ver over de helft van de negentiende eeuw als het om tweeslachtige of mannelijke vrouwen gaat: het onomwonden vaststellen van het ‘ware’ geslacht en het onvermogen om een tweeslachtige positie in te nemen. Of je nu naar negentiende-eeuwse romans kijkt waarin een mannelijke vrouw de hoofdrol speelt - Majoor Frans van Truitje Bosboom-Toussaint, Mademoiselle de Maupin van Théophile Gautier of Ahnung und Gegenwart van Joseph von Eichendorff - of naar vrouwen die als man door het leven gingen: het draait altijd om ontmaskering, om het ontdekken van de ‘ware’ sekse en het herstellen van de orde. In de romans worden de vermomde of mannelijk geklede vrouwen ontmaskerd door de doordringende blik van de mannelijke held; in de waar gebeurde verhalen over vrouwen die voor man doorgingen, staat het onthullen van het bedrog centraal.
JEAN GUIMBARD bijvoorbeeld, een leerling-molenaar uit St. La Jarre, trouwde in 1813 met Marie Lissac. In 1842 trouwde hij, inmiddels weduwnaar geworden, voor de tweede keer, met Louise Blanc. In 1864 werd hij, hij was opnieuw weduwnaar, veroordeeld wegens bedelarij. Een jaar later werd hij met bronchitis opgenomen in het ziekenhuis, waar hij zestien dagen later stierf. Bij de autopsie bleek hij een vrouw te zijn. Meer dan vijftig jaar had Jean Guimbard als man geleefd zonder dat er enige twijfel over zijn sekse was gerezen. Het opmerkelijke is dat de kranteberichten die op zijn dood volgden, een simpel ontdekkingsverhaal bevatten en zich niet afvragen hoe het mogelijk was dat Guimbard iedereen zo lang om de tuin had weten te leiden en hoe hij of zij zijn identiteit beleefde. Net zoals de medici ook niet aan Herculine Barbin vroegen hoe zij haar vrouwelijkheid had ondergaan, laat staan dat ze haar de keuze lieten tot welke sekse ze zelf wilde behoren.
In de romans en in werkelijkheid konden de mannelijke vrouwen niet over hun hybride identiteit spreken. De vrouwen die als man leefden, moesten hun geheim zorgvuldig bewaren. Ze waren niet dubbelslachtig, ze waren gewoon een man. Pas na hun ontdekking kwam hun tweeslachtigheid aan het licht, maar die werd dan ook meteen ongedaan gemaakt. Ze waren weer een vrouw. De hybride romanpersonages kunnen hun mannelijkheid niet verwoorden, ze zijn zichzelf vaak een raadsel geworden, zoals Mlle. de Maupin uit de gelijknamige roman van Gautier aan haar vertrouwelinge schrijft: ‘Ongemerkt ben ik ieder idee van mijn sekse kwijtgeraakt; ik kan me af en toe nauwelijks herinneren dat ik een vrouw geweest ben. Waarlijk, noch de ene noch de andere van de twee seksen is de mijne; ik bezit noch de imbeciele onderwerping, noch de verlegenheid, noch de kleinzieligheid van de vrouw; ik heb niet de slechte eigenschappen van mannen, hun walgelijke laagheid en hun wrede neigingen.’
AAN HET EIND van de negentiende eeuw is het anders. Dan gaat het niet meer om ontdekking, bedrog en het vaststellen van de ‘ware’ sekse, maar om de vrouwelijke identiteit en pathologische afwijkingen ervan. Werd de vrouwelijkheid aanvankelijk ‘bewaakt’ door juristen - de vrouwen in mannenkleren werden vooral door de lange arm der wet ontmaskerd - later in de eeuw ontfermden de medici en psychiaters zich over de mannelijke vrouwen. De juristen legden een moreel verbod op het overschrijden van de grens tussen de seksen; de medici bestempelden de overschrijding als ziekte en abnormaliteit.
Om dat te illustreren wijdt Geertje Mak een hoofdstuk aan Sandor/Sarolta Vay. Sarolta Vay werd door haar vader als jongen opgevoed. Als adolescent liep ze al in mannenkleren rond en stortte ze zich minstens een keer per jaar in een nieuwe liefdesaffaire met een vrouw. Ze overlaadde toneelspeelsters met bloemen en geschenken, trouwde met een vrouw en kocht zich voor grote sommen geld vrij om een nieuwe relatie aan te knopen. Als Graf V. leverde zij bijdragen aan gerenommeerde kranten, ze schreef brochures en niet onverdienstelijke poëzie. In haar woonplaats Boedapest was ze een dankbaar onderwerp van roddel en achterklap omdat de halve bevolking op de hoogte was van haar maskerade. Ze was zogezegd een publieke rariteit.
Toch werd ze in 1889 gearresteerd op verdenking van bedrog en het vervalsen van de huwelijksakte tussen haar en Marie E. In de rechtszaak die op de arrestatie volgde, ging het allereerst om het bedrog. Sandor Vay had zijn geliefde in Maria-Worth ontmoet, een badplaats waar niemand hem kende.
Vay had er alles aan gedaan om mannelijk over te komen: volgens de vader van de bruid droeg hij een werktuig in zijn broek om een mannelijk lid te suggereren, tijdens wandelingen trok hij zich achter bomen terug om staande te urineren en hij zinspeelde op een zwangerschap van Marie.
Hoe had Marie in het bedrog kunnen trappen? was de terugkerende vraag in het proces. Vay zelf nam haar in bescherming: ‘Een Hongaarse boerenmeid zou dat al op haar twaalfde duidelijk begrepen hebben. Marie was zo kuis, dat ze zich kon vergissen.’
Tot zover klinkt het verhaal over Sandor Vay als het oude liedje van ontmaskering en bedrog. Maar het verhaal gaat verder: het ‘ware’ geslacht van Vay wordt niet, zoals bij al die andere door de mand gevallen vrouwen in mannenkleren, in ere hersteld. De verwarring over zijn of haar sekse blijft bestaan. Net als Herculine Barbin werd Sandor Vay onderworpen aan een nauwgezet medisch onderzoek. Alle onderdelen van haar lichaam werden door een onwrikbare mal van mannelijkheid en vrouwelijkheid gehaald. Het beenderstel was ‘teer’, maar het spierweefsel ‘tamelijk gespierd’; er was ook na scheerexperimenten geen sprake van baardgroei, maar de ledematen waren ‘opvallend behaard’. De handdruk was ‘krachtig’, het bekken smal, de handen en voeten groot en de houding ‘mannelijk stijf, onelegant’. Vay was geen hermafrodiet, haar geslachtsdelen waren onmiskenbaar vrouwelijk, maar de schede was dermate nauw dat ze het nooit met een man zou kunnen doen. Anders dan bij Herculine Barbin was het geslacht - eierstokken dan wel zaadstrengen? - niet doorslaggevend. De mannelijkheid van Vay werd daarentegen als een ziekte en degeneratie gezien, dus was het logisch dat de maskerade niet zomaar ongedaan gemaakt kon worden.
De beroemde seksuologen Krafft-Ebing en Havelock Ellis noemden Sandor Vay rond de eeuwwisseling als een van de meest typerende voorbeelden van seksuele inversie, van, grof gezegd, een mannelijke ziel in een vrouwelijk lichaam. Ze is het frappantste voorbeeld van de mythische mannelijke lesbienne. Maar ze is ook, stelt Mak, de eerste vrouw die als man door het leven ging op wie het psychiatrische etiket van seksuele inversie werd geplakt. Om kort te gaan: bij haar is mannelijkheid geen - verboden - mogelijkheid meer, maar een ziekte.
HET IS ONMOGELIJK om de uitkomsten van Maks onderzoek hier helemaal weer te geven. De prikkelende verhalen over de fictieve en werkelijke androgyne schonen en hermafrodiete monsters, over de vergeten vrouwsoldaten die heldhaftiger waren dan menig man en de radicale feministen die de strijd om de broek voerden, zijn ingesponnen in een web van academische termen en theoretische finesse. Mak vertelt niet zozeer geschiedenissen, ze analyseert ‘vertogen’. Ze hanteert daarbij allerlei subtiele ‘narratologische’ methoden waar wetenschapsters vast heel opgewonden van raken, maar waar de gewone lezer, althans deze, stevig doorheen moest bijten. Maar dat neemt niet weg dat haar speurtocht in Duitse, Franse en Nederlandse bibliotheken een schat aan materiaal heeft opgeleverd en dat haar onderzoek naar de verschillende betekenissen die ‘mannelijkheid’ van vrouwen in de loop van de negentiende eeuw kreeg de nodige verrassende inzichten oplevert.