
Nee, bang is hij niet. Andreas Schneider, redactiechef van Anne Will, de belangrijkste Duitse politieke talkshow, zegt het wel drie keer in het gesprek. Hij heeft in de afgelopen decennia wel vaker woede tegen de media meegemaakt. Maar een nieuwe kwaliteit heeft het wel: ‘Die principiële afwijzing, die enorme verontwaardiging, die ook nog eens direct door de sociale media vermenigvuldigd wordt.’
Ontspannen zit Schneider (55) in de redactieruimte van Anne Will, op zo’n locatie in het Berlijnse centrum ‘waar alleen nog diplomaten en mensen in Hugo Boss-pakken komen’. Hij zegt het haast verontschuldigend, omdat hij er zelf ook nog aan moet wennen; hij kent de stad nog uit de anarchistische jaren tachtig, hij werkte ooit als taxichauffeur, begon bij het lokale nieuws in Berlijn, werd er presentator.
Nu beslist Schneider als redactiechef iedere zondag wat in de meest bekeken talkshow (tussen de vier en zeven miljoen kijkers) van de rijkste publieke omroep ter wereld (acht miljard per jaar) besproken wordt. De politici staan voor een plek bij presentator Anne Will in de rij; het is de talkshow die Angela Merkel uitkiest als ze een belangrijke kwestie wil overbrengen, zoals haar beleid in de vluchtelingencrisis. En al ziet hij dat zelf liever niet zo, Schneider is daarmee een man met landelijke invloed. Want ieder land kent politieke praatprogramma’s, maar in geen land zijn die zo prominent aanwezig als in Duitsland. Bijna iedere avond van de week is er wel eentje op de publieke omroep te zien, allemaal volgens hetzelfde format: vier of vijf specialisten en politici zitten bij elkaar en discussiëren een uur – zonder muziek, zonder afleiding. De dag erna worden ze minutieus beschreven door de landelijke kranten.
In Nederland klinkt soms enige weemoed over de Duitse talkshow; men roemt de ernst en de inhoudelijkheid ervan, en beklaagt tegelijk de Nederlandse praatprogramma’s, waar alles vooral ‘leuk’ lijkt te moeten zijn, en waar de mening van de ‘gewone man’ belangrijker lijkt dan die van de specialist. Bij de journaliste Anne Will is geen ‘gewone man’ te zien; zelfs vlak voor de verkiezingen, in een uitzending die specifiek over ‘Wutbürger’ ging, zaten alleen toppolitici en professoren die óver ‘boze burgers’ praatten.
In eigen land liggen de talkshows echter sterk onder vuur. Vooral nu, een paar weken na de verkiezingen van 24 september, waarbij de rechts-populistische AfD met 12,6 procent veel sterker is geworden dan verwacht. Er zijn veel fouten gemaakt in de omgang met de nieuwe partij, zegt Bernd Gäbler, hoogleraar mediawetenschap in Bielefeld die er in oktober een studie over schreef: eerst werd de partij te lang genegeerd, daarna zijn de media over ieder stokje gesprongen dat hun door de AfD werd voorgehouden.
Vooral Alexander Gauland, de 76-jarige partijleider van de AfD, heeft daar volleerd gebruik van gemaakt, wellicht ook omdat hij zelf ooit publicist en krantenuitgever was. Zijn uitspraken over het ‘entsorgen’ van een Duits-Turkse politicus in Anatolië of het ‘jagen’ van regeringspolitici hebben weken het nieuws beheerst – steeds met die typisch Duitse ‘verontwaardigingsmodus’, aldus Gäbler, omdat ze tegen de grens met radicaal-rechts aan zouden zitten.
De kritiek past bij een gegroeide onzekerheid bij de media in Duitsland. Het Duitse mediatijdschrift Zapp meent zelfs dat ‘het gevoel de media niet (meer) te kunnen vertrouwen al lang in het midden van de samenleving terecht is gekomen’. Het blijft niet meer bij het ‘fake news’ uit Amerikaanse Trump-kringen, of het ‘Lügenpresse’ zoals het nog net wat grimmiger vanuit de Duitse AfD-aanhang te horen is.
De oorzaak lijkt logisch. ‘We zien een groeiende kloof tussen de politieke elite en de media aan de ene kant, en de zogeheten gewone bevolking aan de andere kant’, zegt Matthias Döpfner, voorzitter van het Duitse verbond van krantenuitgevers. Of, zoals Gäbler het formuleert: de Duitse media werken te veel voor de ‘eigen clientèle’, verliezen zich te vaak in berichtgeving over ‘tactische politiek’ en gaan maar weinig in op wat er echt leeft onder de bevolking. Voor een Nederlander ligt de herinnering aan 2002, na de winst van de lpf, dan ook voor de hand. Een zoektocht naar meer aansluiting met ‘het volk’ begon, de schrijvende ‘linkse’ pers moest meer ‘de straat op’, de talkshows zetten ‘de gewone man’ aan tafel. Het resultaat na vijftien jaar: Nederland heeft nog steeds een rechts-populistische partij van rond de dertien procent, en de woede op de media is niet minder geworden.
Ook redactiechef Andreas Schneider denkt dat het moment van zelfkritiek is aangebroken. Maar in die kloof tussen volk en de media gelooft hij niet zo. ‘Als die vervreemding echt zo groot was, dan zou Anne Will dit verkiezingsjaar toch niet de meeste kijkers hebben gekregen die we ooit hadden?’ zegt hij. Dus: hoe wil de journalistiek in Duitsland dan wel met de woede tegen zichzelf omgaan?
In een statig gebouw in het centrum van Hamburg, vlak voor de nieuwe HafenCity, staat het hoofdkantoor van weekblad Die Zeit. Als het elitaire aspect van de Duitse media ergens voelbaar is, dan hier; Die Zeit wordt gezien als ‘het centrale orgaan van het Duitse liberale Bildungsbürgertum’, zegt Bernd Ulrich, adjunct-hoofdredacteur, chef van de politieke redactie. Hij zegt het met enige zelfspot. Want ja, hij zit in een geprivilegieerde positie, vertelt hij in zijn werkkamer. Hij mag bij ‘een van de beste kranten ter wereld’ werken, hij wordt goed betaald om met iedereen met wie hij maar wil te kunnen praten.
Even lijkt het erop dat er bij Die Zeit dan ook niets veranderd is: terwijl Nederlandse kranten in de afgelopen tien jaar allemaal op klein formaat zijn overgestapt, steeds ‘publieksvriendelijker’ zijn geworden, wordt Die Zeit nog steeds op kloek groot papier gedrukt, met lange artikelen en weinig foto’s. En met succes: Die Zeit heeft al bijna twintig jaar als een van de weinige Duitse kranten een stijgende oplage, inmiddels 480.000 exemplaren.
Toch heeft het laatste jaar ook bij Die Zeit voor reflectie gezorgd. De schok begon niet bij de winst van de AfD, maar na de opkomst van Donald Trump, zegt Ulrich (57). Zeker, ‘meer de straat op’ was ook hier een reactie. De ‘sociale reportages’ waren sluipenderwijs uit de krant verdwenen, wat ermee te maken heeft dat nauwelijks nog journalisten zelf uit arbeiderskringen of van het platteland komen. Daarom las men nu ‘ter herinnering’ Hillbilly Elegy van J.D. Vance en redacteuren maakten reportages over de veranderingen in de dorpen waar ze zelf vandaan kwamen.
Tegelijk vraagt Ulrich zich ook af of het wel steeds over ‘het volk’ als het probleem moet gaan. De AfD-stemmers, de Trump-stemmers: ze mogen van hem in Die Zeit niet meer omschreven worden als ‘verliezers van de globalisering’, als ‘de laagopgeleiden’ met ‘angst voor veranderingen’. Zo eenvoudig is het niet: de AfD heeft een aanhang van zowel laagopgeleiden als hoogopgeleiden, en het aantal doctorstitels in de eerste gelederen is er hoog. Globalisering, vluchtelingencrisis: het is óók de elite die bang is, bang dat de kinderen niet meer naar de goede scholen kunnen, bang dat de privileges worden afgepakt, zegt Ulrich – en die angst heerst net zo goed onder liberalen als onder conservatieven. Voor Ulrich houdt ‘de angst niet bij het vwo-diploma op’.
De week na de verkiezingen schreef Ulrich een opvallend strijdlustig commentaar op de voorpagina van Die Zeit: ‘Beslissend is nu of men Gauland en zijn vrienden het terrein wil overlaten, of dat men nu eindelijk preciezer bediscussieert waarin de consensus ligt voor een Duitsland dat zich bewust is van zijn verleden en open staat voor de toekomst.’ Hij bedoelt daarmee: in plaats van ‘geschokt’ te zijn over de opkomst van de AfD, te wijzen naar ‘het volk’ dat het allemaal niet begrijpt, zou de Duitse liberale Bildungsbürger zich zelfbewuster moeten gaan opstellen. Het beste antwoord op AfD-leider Gauland moet ‘het tegendeel van Gauland’ zijn.
Ulrich heeft namelijk een doel: de ‘liberale elite moet weer worden wakker geschud’. Het is hun de afgelopen jaren te makkelijk gemaakt, ze zijn ‘mooiweer-liberalen’ geworden, die niet voor de eigen overtuiging hebben hoeven vechten. Hij hoopt zelf nog te weten hoe het gaat, dat vechten. Hij heeft het zelf gedaan, tegen de autoritaire structuren van het Duitsland in de jaren zestig en zeventig, tegen de cdu’ers die hard tegen homorechten of groenen waren. Veel langer dan Nederland bleef Duitsland een traditioneel, conservatief land. Dat veranderde pas met een rood-groene regering eind jaren negentig, maar het is uitgerekend de christen-democraat Merkel geweest onder wie ‘het groene liberale denken’ het maatschappelijke midden heeft bereikt.
‘We bezetten nu alle sleutelposities’, zegt Ulrich, maar uitgerekend nu weet die liberale elite niet meer wat het is om voor de overtuiging op te komen.
Hoe aanstekelijk het ook klinkt, zo makkelijk is een dergelijke stellingname echter ook weer niet. Er kan ook een gevaar zitten aan media die sterk voor de eigen liberale overtuiging opkomen; ze kunnen doorschieten in moralisme.
In diezelfde Zeit waarin Bernd Ulrich oproept tot een duidelijker alternatief tegen rechts schrijft de populaire columnist Harald Martenstein dat er in het openbare Duitse debat een onuitgesproken linkse meningsdwang heerst: ‘Iedereen die in Duitsland zelfs maar op onschuldige wijze zich van de mainstream verwijdert, die in feite links is, moet op dreigingen, laster en aanvallen rekenen.’
Dat moraliserende media in Duitsland een reëel probleem kunnen zijn openbaarde zich zeer sterk eind 2015, vertelt Michael Haller, hoogleraar mediawetenschap in Leipzig. Haller publiceerde in juni een studie naar de omgang met de vluchtelingencrisis. Hij onderzocht specifiek vier grote landelijke kranten, tachtig regionale kranten en drie belangrijke nieuwssites. De Duitse media zijn in de berichtgeving van de crisis hun hoofdtaak niet nagekomen, concludeert Haller. In de vluchtelingencrisis wilden de media zo graag ‘de wereld laten zien dat men aan de goede kant staat’, dat de Duitsers geen nazi’s meer waren, dat ze niet alleen de strenge spaarmeesters uit de Griekenland-crisis waren, dat daardoor veel te weinig kritische vragen bij de gebeurtenissen werden gesteld.
In plaats van te informeren over de feiten werd er gedoceerd, een ‘top-down-verordening’ hoe de lezer diende te denken over de miljoen vluchtelingen die het land binnenkwamen. Opvallend was de uniformiteit; zelfs het populistische boulevardblad Bild nam dezelfde positie in. ‘Terwijl de bbc zeer realistisch berichtte over de vele jonge mannen die Europa binnenkwamen’, zegt ook mediawetenschapper Bernd Gäbler, ‘publiceerden Duitse kranten alleen maar foto’s van moeders met kinderen, een Pièta-motief. De morele arrogantie was voelbaar.’
Deze houding in de vluchtelingencrisis is een verregaand gevolg van de moralistische houding van de Duitse journalistiek, zegt Haller. In Frankrijk zijn media weliswaar elitairder, maar in Duitsland zien ze zichzelf als niets minder dan de ‘hoeders van de democratie’. Met alle gevolgen van dien: ‘Veel vragen zijn taboe in Duitsland’, zegt hij, ‘er is een grote angst om de kurk van de fles te nemen, en dat dan de boze geest van het rechts-radicalisme eruit vliegt.’
Het bijkomende probleem hierbij, vindt Haller, is dat de media in de vluchtelingencrisis volledig versmolten met de politieke elite. Die verstrengeling is in de laatste twintig jaar gegroeid. De laatste tien jaar is dit nog eens versterkt door de ideologische overeenkomst van het Merkel-beleid met de eigen, vooral sociaal-democratische en groen-ecologische visies. De media representeerden eind 2015 dus het discours van de macht, in plaats van het te bevragen.
De eerste maanden na de publicatie van zijn studie hebben diverse media geprobeerd hem als ‘rechts’ weg te zetten, zegt Michael Haller. Pas nu, na de verkiezingen, verandert dat. Inmiddels ontvangt hij uitnodigingen van redacties om te leren hoe het beter kan.
Het tekent de huidige fase van ‘zelfkritiek’ waarin de Duitse media terecht zijn gekomen. Redactiechef Andreas Schneider is er volmondig in. Ja, zegt hij, eind 2015 zijn er fouten gemaakt: ‘De vluchtelingencrisis is verkeerd ingeschat. Toen ik zag hoe in München de mensen bij het station voor de vluchtelingen applaudisseerden, dacht ik: hier loopt wat verkeerd. We hebben te weinig bevraagd wat er éigenlijk gebeurde. We wilden te graag het leuke land zijn.’
De omgang met de AfD is de eerste vuurproef na het echec van de vluchtelingencrisis. De schok van de eerste weken na de verkiezingen lijkt al weer wat voorbij, zegt mediawetenschapper Bernd Gäbler. Er wordt al meer nagedacht voordat er geschreven of iets gezegd wordt. Maar het is nog vaak een oppervlakkige zelfkritiek, die makkelijk weer naar de andere kant kan doorschieten – bijvoorbeeld door te veel mee te gaan met de AfD uit angst ‘het volk’ niet te begrijpen.
Gäbler raadt de Duitse media daarom aan zich te ‘herbezinnen op het handwerk’, en zich niet voor politieke karretjes te laten spannen – niet van regeringspolitici, niet van links, niet van rechts. Ook Schneider ziet de basale ‘journalistieke criteria’ als de beste oplossing: zijn talkshow wil de ‘verscheidenheid van meningen’ weergeven. Concreet betekent dat: nu de AfD in het parlement zit zal ze door hem niet meer anders behandeld worden dan andere partijen: ‘Als ik moralist zou willen zijn, was ik wel priester geworden.’ Deze oplossing lijkt voor Nederlandse begrippen heel logisch. ‘Wij zijn gewoon neutraal’, zo zei een Nieuwsuur-journaliste onlangs bij een debat over journalistiek in Berlijn. Maar Schneider weet dat die verkondiging ook weinig reflectief is: want welke journalist is nu echt neutraal? Iedere stap is een keuze, ingegeven door een overtuiging, hoe weggestopt ook.
Schneider zelf heeft een ‘verantwoordelijkheidsgevoel’, zegt hij. ‘Alle buitenlanders eruit’, wil hij niet in zijn programma horen. Ook zal Anne Will nu niet ineens ‘gewone burgers’ aan tafel zetten in plaats van de professoren en politici. Dat had het programma vroeger wel, maar volgens hem is het gesprek ‘kwalitatief beter’ als er mensen spreken die echt weten waar ze het over hebben. Een Wutbürger komt er daarom nu ook niet in, maar wel de Nederlandse hoogleraar Ruud Koopmans – omstreden in Duitse links-liberale kringen – die mag uitleggen hoe het cijfermatig nu zit met de islam en geweld.
Meer populisme? Gäbler heeft er een spreekwoord voor paraat: ‘Das Volk aufs Maul schauen, aber nicht nach den Mund reden.’ Wat zoveel wil zeggen als: de Duitse media dienen meer te luisteren wat er speelt onder de bevolking, maar men moet het niet klakkeloos napraten.
Bij Die Zeit is iets dergelijks te horen. Die Zeit pleit voor zelfkritiek, maar zonder wegcijferen van de eigen overtuigingen. Tot links-moralistische blindheid hoeft deze overtuiging niet te leiden, zegt Ulrich. Want liberale waarden verdedigen, zegt hij, betekent dat hij dat tegenover álle zijden doet: hij stelt het aan de kaak als AfD’ers rechts-radicale opmerkingen maken, maar ook als moslimjongens Duitse meisjes lastigvallen, zoals zijn eigen puberdochter overkwam (die daarmee aanleiding voor een massale vechtpartij tussen Turks-Duitse en Duitse jongemannen werd).
‘Tegen politieke correctheid’ is het credo van veel Nederlandse columnisten, maar voor Bernd Ulrich is het juist tijd voor ‘méér correctheid’, zegt hij. ‘Ik wil dat AfD-kiezers net zo genuanceerd beschreven worden als we nu doen met bijvoorbeeld de verschillen tussen transseksueel, transgender en transvestiet – en dat bedoel ik niet ironisch, maar serieus. Meer correctheid betekent meer zorgvuldigheid.’
De Duitse liberale elite dient daarbij wel een bepaalde schroom opzij te zetten, en een andere opstelling tegenover het eigen land in te nemen, vindt hij. Links-liberalen kunnen zelf goed omgaan met een sceptische, ‘halfslachtige’ houding tegenover de eigen cultuur, maar het is een houding waar in feite niemand buiten deze elite echt mee uit de voeten kan, de migranten niet en de boze burgers niet. Dezelfde boodschap heeft Ulrich deze zomer al in een boek beschreven: Guten Morgen Abendland, een titel die direct verwijst naar de ondergangsretoriek van Duits rechts, maar het tegendeel beoogt. Ulrich pleit erin voor een positief patriottisme.
Volgens AfD-leider Gauland heeft Duitsland door zijn ‘schuldcomplex’ een ongezond zelfbeeld, terwijl in Engeland of Amerika tenminste een gezond ‘patriottisme’ zou heersen – en die hebben daarmee meer succes. Ulrich ziet dat anders: juist het ‘trotse’ Engeland, Frankrijk en Amerika zitten in een veel grotere crisis dan Duitsland, en voor hem heeft dat júist te maken met de Duitse omgang met het eigen verleden.
Schuld, boete, loutering: het land heeft in zeventig jaar na de oorlog veel nagedacht over zichzelf en zijn eigen fouten. Duitsland is daarmee uniek in de wereld, zegt hij. ‘En in deze bijzonderheid ligt misschien wel de oorzaak van het succes na 1945.’ Dat succes heeft het land niet ondanks maar dankzij zijn schuldige verleden verkregen, en omdat het na zijn loutering zo liberaal en ‘weltoffen’ is geworden.
Het Duitse liberaal denkende Bildungsbürgertum, inclusief de media, heeft in deze politiek stormachtige tijd een opgave, vindt Ulrich: het moet ervoor zorgen dat ‘de meerderheid weer de meerderheid wordt’, dat de bevolking weer achter de liberale richting gaat staan die het de laatste jaren gekozen heeft. Want deze tijd leert, zegt Ulrich, dat de weg van de liberale overtuiging helemaal niet de logische weg van Europa is. ‘Die loopt niet nu per se ten einde, zoals nieuw-rechts hoopt, maar gaat ook niet vanzelf verder.’
Wat dat betreft ziet hij de opkomst van de AfD als een kans voor de Duitse liberale media: het is tijd voor meer ‘deemoed’ over de eigen geprivilegieerde positie, maar tegelijk moet ‘de eigen overtuiging weer sterker, intensiever worden overgebracht’ – want heus, uiteindelijk is dat beter voor iedereen.