CARACAS — «Chávez moet weg, nu. Onmid dellijk, nu!» Enrique Naime — middelbare leeftijd, onberispelijk pak — schreeuwt het bijna uit. Alsof hij nog op de barricade staat. In werkelijkheid zit de leider van de conservatieve partij COPEI in het pluche van Hotel Presidente, een van de talrijke chique hotels in Caracas.

Het is vrijdagmiddag. De dag na de betoging waarin de oppositie voor de zoveelste keer het aftreden van president Hugo Chávez Frías eiste. In zijn euforie over de massale opkomst schuwt Naime een stevige uitspraak niet. De val van de president van Venezuela is een kwes tie van «hooguit enkele weken». Hij ruikt een beetje naar alcohol.

Chávez heeft problemen, verzekert Naime. Niemand zal dat betwisten. De vraag is alleen wat de aard en — vooral — wat de oorzaken van die problemen zijn. Daarover lopen de meningen sterk uiteen. Venezuela is tot op het bot verdeeld in twee onverzoenlijk tegenover elkaar staande kampen.

Chávez heeft een deel van zijn steun verloren, maar is nog steeds zeer geliefd bij de meerderheid van de armen. Tachtig procent van de 24 miljoen Venezolanen leeft onder de armoedegrens.

Het kamp van de antichavistas wordt voornamelijk bevolkt door de middenklasse en de welgestelden. Bindende factor in dit heterogene gezelschap van politieke partijen, burgerlijke organisaties, de vakbond CTV en het werkgeversverbond Fedecámaras, zijn de media. Vier van de vijf grote televisiestations zijn in handen van de economische elites die het land gedurende vier decennia hebben beheerst. Zij voeren een ware mediaoorlog tegen Chávez en zijn «bolivariaanse revolutie».

Ook een deel van de strijdkrachten heeft zich gekeerd tegen de voormalige luitenant-kolonel van de paratroepen. Voor de camera’s van de oppositiemedia richtten veertien hoge officieren zich vorige week tot het volk. Zij riepen op tot een «burgerlijke en militaire opstand» tegen Hugo Chávez. De president zou het land leiden naar een «Castro-fascistische» regering. Woordvoerder van de rebellen was generaal Enrique Medina Gómez, voormalig militair attaché in Washington.

De militaire aansporing tot ongehoorzaamheid voerde de spanning in het land naar een nieuw hoogtepunt. Daags tevoren had de oppositie een algemene staking uitgeroepen om Chávez tot aftreden te dwingen. Het verloop van de staking onderstreepte nog eens de diepe scheiding der geesten in de Venezolaanse samenleving. In de welgestelde wijken in het oosten van Caracas lag het openbare leven plat. Maar in de volkswijken staakte bijna niemand. «Nee tegen de staking van de rijken», stond er op de muren te lezen.

De situatie riep herinneringen op aan de gebeurtenissen van een half jaar geleden. Toen was een algemene staking tegen Chávez de opstap naar een massale protestdemonstratie op 11 april. De betoging stuitte op een tegendemonstratie bij het presidentiële paleis Mira flores. Vanaf de daken van de omliggende flatgebouwen openden mysterieuze scherpschutters het vuur op de demonstranten. Achttien mensen kwamen om het leven.

De toedracht van het bloedbad is nog steeds onduidelijk. Zeker is dat de slachtoffers aan beide zijden vielen. Maar dat de anonieme scherpschutters in opdracht van Chávez handelden, zoals de oppositie beweert, is niet aangetoond. Dat ze deel uitmaakten van de staatsgreep die op dat moment in voorbereiding was, is evenmin bewezen.

De moordpartij vormde aanleiding voor een staatsgreep tegen Chávez. Gesteund door een groep opstandige officieren nam werkgeversvoorzitter Pedro Carmona het roer over. Hij kondigde een pakket maatregelen af waarbij de autoritaire stijl van Chávez verbleekte. Carmona stuurde het parlement, het Hooggerechtshof en de democratisch gekozen gouverneurs en burgemeesters uit het kamp van Chávez naar huis. Hij eiste absolute volmachten.

Carmona ging te ver. De balans van de machtsverhoudingen in het leger sloeg door naar de aanhangers van de grondwettelijke president. In de straten van Caracas eiste een woedende menigte de terugkeer van Chávez. Binnen 48 uur en zonder een schot te lossen was Chávez weer president van Venezuela.

Sindsdien is de kloof tussen voor- en tegenstanders van Chávez alleen maar verdiept. Geruchten over een nieuwe staatsgreep steken met een zekere regelmaat de kop op. Met als voorlopig hoogtepunt de oproep tot ongehoorzaamheid van de groep van veertien hoge officieren begin vorige week. In de loop van de week hebben zich 31 officieren aangesloten bij de rebellen, waarvan de meesten ook betrokken waren bij de staatsgreep van april. De regering verzekert dat het leger trouw is aan de grondwet.

De onzekerheid verlamt de economie. Vorig jaar groeide die nog met drie procent. Het tweede kwartaal van dit jaar daalde het BNP met bijna tien procent. Eén op de vijf Venezolanen is werkloos en de kapitaalvlucht over de eerste helft van 2002 bedraagt naar schatting tien miljard dollar. Geen cijfers om trots op te zijn. De beloofde verbeteringen in het onderwijs en de gezondheidszorg komen erdoor in het gedrang.

De regering schrijft de crisis toe aan een «sabotage» van de machtigste sectoren in de Venezolaanse economie. Chávez heeft er de term «economische coup» voor bedacht. Met speculaties tegen de nationale munt, stakingen en een bewuste weigering om te investeren, zou de zakelijke elite de val van de president willen bewerkstelligen. De oppositie stelt Chávez uiteraard verantwoordelijk voor de rampzalige economische situatie.

«Chávez heeft het land verdeeld in armen en rijken», zegt Enrique Naime van de oppositiepartij COPEI. Hij geeft toe dat Venezuela alarmerende verschillen in rijkdom kent. «Maar», zegt hij, «het land was tenminste vreedzaam, zonder die haat.»

Die vreedzaamheid is betrekkelijk. Het land heeft een van de hoogste misdaadcijfers van Latijns-Amerika. Maar tot voor kort had welgesteld Venezuela daar niet zo’n last van. Hoge muren om de huizen en appartementen complexen en een 24-uurs bewakingsdienst waren over het algemeen wel afdoende.

Toen Chávez begin 1999 aantrad — met 56 procent van de stemmen — veranderde het gevoel van veiligheid achter de muren van Oost-Caracas. Had Chávez niet gezegd begrip te hebben voor de hongerige die een brood steelt? Ging hij in zijn toespraken niet veelvuldig tekeer tegen de oligarchie?

«Chávez heeft een monster gecreëerd», zegt Teodoro Petkoff, hoofdredacteur van de oppositiekrant Tal Cual: «Het economisch beleid van Chávez volgt in veel opzichten de aanbevelingen van het IMF. Hier is geen revolutie gaande. Maar wel een contrarevolutie. Chávez heeft bij de middenklasse een verschrikkelijk gevoel van revanchisme opgeroepen. Zijn toespraken hebben hem een sterke emotionele band met de armen gegeven. Maar hij heeft dat niet vertaald in verbeteringen voor de armste bevolkingsgroepen. Wat overblijft, is het simpelweg opeisen van het bezit van degene die méér heeft.»

Venezuela heeft olie. Veel olie. Venezuela is de vierde exporteur ter wereld. Dagelijks worden tweeëneenhalf miljoen vaten ruwe olie verscheept naar het buitenland. Bijna de helft daarvan gaat naar de Verenigde Staten. Venezuela is tevens het enige Latijns-Amerikaanse lid van de organisatie van olie-exporterende landen Opec.

De Opec is in de veertig jaar van haar historie vaak verdeeld geweest. Na zijn aantreden in 1999 wilde Chávez de eenheid van oliekartel herstellen om stabiele prijzen te kunnen afdwingen. Samen met zijn retoriek tegen het «wilde, ongecontroleerde neoliberalisme» was dat streven tevens een belangrijke reden voor de vijandschap van de VS jegens Chávez. De verkiezingsoverwinning van de linkse presidentskandidaat Lula in Brazilië heeft intussen bij sommige Noord-Amerikanen al het schrikbeeld opgeroepen van een Latijns-Amerikaanse versie van de «As van het Kwaad»: Cuba-Venezuela-Brazilië.

Kort na zijn herverkiezing in de zomer van 2000 (nu met zestig procent van de Venezolaanse kiezers achter zich) maakte Chávez een rondreis langs de hoofdsteden van de andere leden van de Opec. Op zich niet zo bijzonder, Venezuela was immers voorzitter van het oliekartel. Maar Washington schreeuwde moord en brand over de bezoeken van Chávez aan Saddam Hoessein en Moammar Khadafi. Wat de Noord-Amerikanen misschien nog meer dwars zat, was het succes van de inspanningen van Chávez. Hij slaagde erin om door afspraken over de productie de olieprijs te tillen naar een niveau van tussen de 22 en 28 dollar per vat. Bij zijn aantreden in 1999 leverde een vat Venezolaanse olie niet meer dan zeven dollar op.

«Het doodvonnis voor de Opec», oordeelde Chávez. Die lage prijs was grotendeels het gevolg van het besluit van Chávez’ voorganger Rafael Caldera om zich niet te houden aan de in Opec-verband gemaakte afspraken. Want als één lid zich niet aan de productiebeperkingen houdt, dan volgt de rest en zakt de prijs.

Het succes van de politiek van Chávez bleek in april, toen de staatsgreep hem gedurende 48 uur aan de kant zette. De prijs van een vat ruwe olie daalde onmiddellijk met twee dollar. Een Opec-woordvoerder in Wenen betreurde de — achteraf kortstondige — afwezigheid van de Venezolaanse president. Hij omschreef Chávez als «een belangrijke leider voor de organisatie, die sterk heeft bijgedragen tot het bereiken van onze doelstellingen».

Na de staatsgreep van april werden in diverse publicaties de intensieve contacten onthuld tussen de coupleiders en vertegenwoordigers van de regering-Bush. Otto Reich, hoofdrolspeler in het Iran-Contraschandaal, en Pedro Carmona namen deel aan de gesprekken. Het zou weinigen in Venezuela verbazen als deze contacten, voor of na de oorlog tegen Irak, werden gerevitaliseerd. Al was het maar ter voorkoming van een nieuwe Kwade As in de Amerikaanse achtertuin.