Op de laatste avond van het theaterscholenfestival ITs belandde ik in een ruimte waar het meteen goed toeven was. Op de vloer lagen tekeningen, er hingen dingen die er uitzagen als gebreide sjaals voor reuzen, aan touwen waren boekjes bevestigd met flarden van een correspondentie.
Via een wand met uitnodigend opengeschoven panelen bereikten we een grote zaal waarin naast bovengenoemde elementen kleurrijke terrasstoelen van kunststof. De vijf performers waren al ‘aan het werk’, druk in de weer met en rondom de stoelen. Het geheel wekte de indruk alsof hier zojuist een veldslag had plaatsgevonden en een volgende op het punt van beginnen stond.
Wij mochten eerst nog even zwerven. Ik hou daar wel van. De toeschouwer die voor zijn aanvangsritueel (binnenlopen en meteen gaan zitten) een zacht alternatief krijgt aangereikt: dolen door het hier en nu van een voorstelling die op punt van beginnen staat. Zoiets kan mij ook nooit lang genoeg duren. Hier, in de aanvangsminuten van de voorstelling Tot de Wereld (regie: Merel de Groot), duurde het te kort. Maar precies lang genoeg om te voelen hoe mooi het zou zijn als we nog wat langer mochten dolen.
Vorige week zag ik het eindwerk van drie regisseurs. Eerst dat van Lucas De Man (tekstregie) en Bas van Rijnsoever (mimeregie). Die twee jongens gaan na hun opleiding samen verder in de Stichting Nieuwe Helden (op zoek naar ‘de rock-’n-roll van het niet-weten’). De voorstellingen waarmee ze afzwaaiden vielen me niet mee. Van Rijnsoever verzorgde een drie kwartier durende gebeurtenis die Faust Forward heette, een performance voor drie mimers met luide muziek en heftige bewegingen, wat nonchalant uit de Faust-literatuur bij elkaar gewinkelde teksten, het geheel aangelengd met diepzinnige stiltes en een nogal zielloze act met eieren. In de toeschouwerherinnering geen blijvertje.
Lucas De Man had de tekst NV Harde Materialen van Rob de Graaf tot uitgangspunt gekozen. Wat die firma precies maakt blijft duister, maar het gaat goed, de winsten stijgen en ze zijn uitgenodigd voor een beurs in Bahrein. Precies op wat een economisch hoogtepunt moet worden, raakt één werknemer in de ban van een ander soort begeerte: het verlangen om van zijn leven en dat van zijn collega’s een soort supercreatie te maken. Die collega’s vallen bij bosjes voor de nieuwe slogans van de dissident en precies op dat boeiende punt, waar de predikant van de creativiteit doorslaat in pure tirannie, zakken tekst en voorstelling door hun hoeven, omdat schrijver en regisseur geen maat weten te houden en grossieren in pretenties. De verleidelijke beat van opstandigheid wordt een stalinistische dreun zonder weerga.
Merel de Groot tapt in Tot de Wereld uit een heel ander vat. De veldslag in haar atelier is een mengeling van plotloos bewegen door niet ingevulde karakters en een geraffineerd labyrint vol beelden. Voor de fysieke spanning koos ze het kinderspelletje Annemaria Koekoek!, hier een kruising tussen ‘diefje-met-verlos’ en ‘apekooien’: de spelers moeten op het commando ‘Annemaria’ proberen de zaal over te steken en bij ‘Koekoek!’ bevriezen – wie dan nog beweegt is af.
Klinkt flauw maar wordt spannend wanneer de spelers een loopje proberen te nemen met de spelregels en met de eigen inspanningen door het zichzelf zo moeilijk mogelijk te maken. Merel de Groot noemt haar voorstelling ‘een beeldenstorm’. Daar komt niks gewelddadigs bij kijken. De beelden worden gekoesterd, ondergaan als een gevangenis waaruit het fijn ontsnappen is. De beeldtaal verrast. We zien in Tot de Wereld drie keer het beroemdste melkmeisje uit de geschiedenis van de Nederlandse beeldende kunst, drie keer anders, iedere keer grootser.