In 1994 publiceerde ik met mijn toenmalige vriend Leon de Winter een Handleiding ter bestrijding van extreemrechts. Het werd een klein en, als ik het nu zou moeten kwalificeren, buitengewoon politiek correct boekje waarin de politieke slogans van met name de Centrumdemocraten afgezet werden tegen, zo meenden we althans, onweerlegbare argumenten en harde feiten. Zo luidde de repliek van dit boekje op de bewering dat Nederland vol zou zijn dat slechts zo’n acht procent bebouwd was. Koop Nederlandse waar! Hoezo Nederlandse waar, repliceerden we. Bijna alles komt van elders en zelfs die Nederlandse waar wordt in toenemende mate buiten Nederland geproduceerd. Nederland voor de Nederlanders? Kom op, die zogenoemde Nederlanders zijn een mengelmoesje, altijd geweest. De gedachte dat op Nederlandse bodem sinds oertijden dezelfde mensen (‘Nederlanders’) wonen die zich ook nog eens onderling voortgeplant hebben, is onzin.

Sindsdien zijn meer dan twintig jaar verstreken en is de wereld radicaal veranderd. De Winter staat sinds lang aan de rechterkant van het politieke spectrum en ik ben, zoals bijna iedereen, heel wat minder zeker van mijn politieke inzichten. Daarmee ben ik ook minder politiek correct. Om dezelfde reden is mijn mening over de Centrumdemocraten en Janmaat bijgesteld. Beter gezegd: ik ben niet trots op genoemd boekje.

Destijds was ik dat wel. Want in de jaren tachtig en negentig bestond onder, wat dat ook precies mag zijn, osm (ons soort mensen) geen enkele twijfel over Hans Janmaat, zijn partij en partijgenoten: vieze mannetjes (en vrouwen) met enge gedachten. Deze opinie wordt in de dissertatie van Jan de Vetten bevestigd. Onder meer met verwijzing naar een belangrijk boek van de Belgische, in Engeland werkende politicologe Chantal Mouffe (On the Political, uit 2005) constateert De Vetten dat ‘men het conflict tussen de gevestigde partijen en de radicaal-rechtse partijen niet in politieke termen – als elkaar bestrijdende politieke tegenstanders – maar in morele termen [zag] – als de “goede democraten” versus “het slechte extreem-rechts”’. Zo was het. Janmaat en de zijnen waren geen tegenstanders in een politieke arena. Zij waren vijanden die ‘buiten’ stonden. Ons probleem met hen was niet dat zij anders dachten. Ons probleem was dat ze slecht waren. Met boeven ga je niet in debat. Die worden bestreden, verafschuwd, ontkend.

Verreweg het bekendste en ook meest gênante voorbeeld van deze morele diskwalificatie van de Centrumdemocraten is de al vaak gememoreerde brandstichting in Kedichem, eind maart 1986. Antifascisten pleegden een aanslag waarbij een medewerker van de fractie, tevens de geliefde en latere echtgenote van Janmaat zwaar gewond raakte. De vrouw, Wil Schuurman, verloor een been. Er werd nog net niet ‘eigen schuld, dikke bult’ geroepen maar veel scheelde het niet. Geen van de Kamerleden sprak hierover tegen Janmaat en Schuurman zijn verontwaardiging uit. De actie werd door de minister van Justitie veroordeeld, maar daar bleef het bij. Kedichem kwam in de Kamer niet aan de orde. Een eis tot schadevergoeding werd zowel in eerste instantie als in hoger beroep afgewezen. In de media werd het geweld weliswaar veroordeeld, maar werd meer aandacht besteed aan de behandeling van degenen die naar aanleiding ervan opgepakt en in een enkel geval ‘wel vijf dagen’ vastgehouden werden. Kortom, de publieke houding van Nederland en de Nederlanders was duidelijk. Een partij als die van de Centrumdemocraten past niet in Nederland. Pleur op! om het met Rutte te zeggen.

Een partij als de Centrum- democraten paste toen niet in Nederland. Pleur op! om het met Rutte te zeggen

Bij nader inzien is het goed te zien hoe deze, in de jaren tachtig dominante houding langzaam veranderde, met de huidige, nog eens door de verkiezing van Trump versterkte omslag tot gevolg. Een aardige illustratie van deze verandering is te vinden in het taalgebruik. De Vetten wijst er in het begin van zijn boek op dat er destijds grosso modo twee visies op extreem-rechts bestonden. De ene noemt hij genealogisch. Deze visie verdeelde het politieke veld in stromen of richtingen. Extreem-rechts was een van die stromingen. Ze vertegenwoordigde een traditie waartoe ook het fascisme behoorde. Vandaar de destijds veelgehoorde kwalificatie van de Centrumdemocraten: fascisten.

Een tweede visie op de Centrumdemocraten noemt De Vetten ideologisch. Ze legde geen of minder verband met het verleden maar haakte aan bij de toenmalige, internationale anti-immigratiestemming. Vanuit deze optiek was de Centrumpartij bijna een one issue-partij, met als belangrijkste kenmerk racisme of iets in die richting. Vandaar dat extreem-rechts in de loop van de tijd steeds meer daarmee, in plaats van met het fascisme geassocieerd werd. Racisten dus.

In de loop van de jaren negentig en zeker aan het begin van de 21ste eeuw maakten deze kwalificaties plaats voor een meer neutrale omschrijving en werd extreem-rechts steeds vaker als zodanig aangeduid: als een radicale vorm van rechts denken. Meestal wordt bij deze omslag eerst verwezen naar de kritische geluiden die vvd-voorman Bolkestein in de jaren negentig liet horen en vervolgens naar gebeurtenissen die zich aan het begin van de 21ste eeuw afspeelden, met name 9/11 en de opkomst van c.q. moord op Fortuyn. Vanaf dat moment veranderde het panorama, werd weerzin tegen buitenlanders in toenemende mate weerzin tegen een wereldbeeld (islam), werd die weerzin als een vorm van gerechtvaardigde, ja zelfs noodzakelijke zelfverdediging gezien, begonnen links en rechts door elkaar te lopen en bepaalden (‘frameden’) mannen als Wilders steeds vaker de politieke discussie. Kortom, de radicale en als bizar ervaren uitspraken en gedachten van gisteren werden alledaagse kost. Het is deze omslag die ook een ander licht werpt op Janmaat en de Centrumdemocraten.

De Vetten onderzoekt in dit boek de reactie op de CD in achtereenvolgens het parlement, de rechtszaal, de overheid (subsidiëring en toezicht), de publieke opinie en de straat. Het verreweg meest interessante maar ook lastigste hoofdstuk is dat over de publieke opinie. Want daar lijkt bij een omslag als genoemde de klemtoon te liggen. Conform de gewoonte identificeert De Vetten die publieke opinie vooral met de media en onderzoekt hij in het betreffende hoofdstuk vooral de berichtgeving in een aantal landelijke kranten, met daarbij incidentele verwijzingen naar weekbladen waaronder De Groene Amsterdammer. Hoe zou het anders moeten? Ik zou het ook niet weten – terwijl ik me tevens steeds sterker realiseer dat kranten en bladen maar ten dele de tijdgeest weerspiegelen. Het bewijs ligt sinds kort voor het oprapen: de media-opinie over Trump was niet de publieke opinie. Die volgde een ander spoor.

Bij Janmaat en zijn partij was er geen sprake van een tweedeling tussen media en publiek, om de simpele reden dat de Centrumdemocraten in 1998 uit de Kamer verdwenen en Janmaat daarna tot zijn dood in 2002 vooral bezig was met scherven rapen. Hij zal nog net meegekregen hebben hoezeer Fortuyn bewonderd werd om dezelfde denkbeelden die hem slechts minachting opleverden. De Vetten wijst er terecht op dat deze omslag gedeeltelijk met de personen in kwestie te maken heeft. Fortuyn had charisma, Janmaat niet. Maar dat is niet de kern van het verhaal. Dat is die omslag van de publieke opinie aan het begin van de 21ste eeuw. Niemand bleek in staat aan haar greep te ontsnappen. Seneca zei het mooi: ducunt volentem fata, nolentem trahunt, het lot, lees in dit geval de publieke opinie leidt wie geleid wil worden en wie dat niet wil wordt door haar gedwongen.