
Iedereen die voetbalt of heeft gevoetbald kent de reflex: als er een bal op je af komt, door jochies op straat of als je langs de lijn staat bij een potje: je móet hem terugschieten. Het verhaal gaat dat tijdens een amateurwedstrijd de bal recht op een lange veertiger af rolde. Maar die deed een stapje opzij. Het was Piet Keizer, ‘Pietje’ voor honderdduizenden intimi, onder wie overwegend Amsterdammers. Het zou zo maar waar kunnen zijn, want Piet was geen gewone. Maar het kan ook bedacht zijn om te illustreren hoe radicaal diens besluit was om op zijn eenendertigste abrupt niet alleen bij Ajax, maar helemaal met spelen te stoppen. Een geniale linksbuiten die nog jaren overal aan de bak had gekund, in binnen- en buitenland, en daarmee kapitalen (voor de begrippen van die tijd) zou hebben verdiend. Even was er nog sprake van PSV, maar nee… Niks afbouwen bij de amateurs ook. En volgens dit verhaal dus ook letterlijk nooit meer een bal aangeraakt. Sjakie Swart speelt nog altijd walking football, fanatiek en onsportief als in zijn beste jaren. Maar Keizer was een ‘bijzonder kind’ – en dat was ‘ie. Zondag is er een extra lange aflevering van Andere Tijden Sport aan hem gewijd. Voor de liefhebbers.
Zoals je óf van The Beatles óf The Stones was, zo was je in de jaren zestig, zeventig, althans in Mokum, van Keizer of van Cruyff. Broer en ik waren van Keizer. Dat de vijf jaar jongere Verlosser uit Betondorp geniaal was kon een kind zien, maar voor Pietje had je, vonden we zelf, meer een kennersoog nodig. Bovendien had Jopie nogal wat nare trekjes en was zijn schoonvader een geldwolf, dus zaten we in het Keizerkamp (er tegelijk volop van profiterend dat dat scharminkelige mirakelspelertje gezamenlijk met ‘onze’ Piet en negen anderen Ajax naar de voetbal-Parnassus tilde). Zo lang was dat Ajax trouwens toen nog helemaal niet ‘van ons’. Ajax Amsterdam bestond helemaal niet: Ajax was Oost, voor jochies in West was dat zoiets als achter de Oeral. Wij waren in de jaren veertig en vijftig uiteraard ‘van’ Blauw Wit, dat in het Olympisch Stadion speelde (toen nog twee verdiepingen hoog voor 65.000 toeschouwers, terwijl we soms met een paar honderd toeschouwers in die koude, tochtige kolos zaten). Maar Blauw Wit verdween in de schemering, net als DWS en De Volewijckers (Noord), terwijl Ajax de toekomst, Europa, de wereld had. En later zijn internationale wedstrijden in ‘ons’ Olympisch ging spelen.
Die voorkeur voor Keizer bewijst maar weer eens dat Bourdieu’s distinctiedrang zich op talloze terreinen manifesteert: Cruyff was voor bijna gans het volk, Keizer voor een verfijnde elite. Daarom bevalt het me helemaal niks als David Endt (schandalig weggewerkt als teammanager en vertrouwensman van spelers tijdens die onwelriekende Cruyff-revolutie, doorgedramd met hulp van de vreselijke Jaap de Groot in De Telegraaf) in deze documentaire zegt dat het op de tribune van De Meer ook een beetje mode was Pietje boven Johan te prefereren: Amsterdams rebelleren. En dat terwijl hij zelf ook idolaat van Piet was. Hoor je een keertje bij een smaakelite, blijkt dat gewoon mode en Mokums te zijn geweest. Hij wordt bedankt. Overigens, wist u dat we in die bloeitijd van Ajax gewoon nog een paar dagen voor een normale competitiewedstrijd bij de sigarenwinkel of op de dag van de wedstrijd zelf bij het loket een kaartje konden kopen? Terwijl De Meer maar 19.000 plaatsen had!
Waarom moet de liefhebber kijken? Omdat de talking heads bepaald de minsten niet zijn: naast Endt ook Jan Mulder (die als aanvaller met Keizer in Ajax en het Nederlands elftal speelde), Salo Muller (de verzorger), Klaas Nuninga (midvoor), Sjaak Swart (rechtsbuiten). En Willem van Hanegem! Dat uitroepteken omdat de voetbalcultuur zo verziekt, chauvinistisch en primitief is geworden dat Willem, die vooral geassocieerd wordt met Feijenoord, niet in dit rijtje past, in de ogen van Feijenoord-idioten en Ajax-gekken. Omdat het niet meer om kwaliteit maar louter om identiteit gaat. Als Feijenoordsupporters juichen om de uitschakeling van Ajax door Tottenham, dan interesseert het ze kennelijk niet dat Ajax soms fabelachtig voetbal vol lef liet zien – iets wat gans Europa op prijs stelde, op 010 na (en andere Nederlandse supporters met Mokumhaat die sterker is dan voetballiefde). Zoals iedereen mét die liefde genoten moet hebben van het laatste seizoen van Van Persie… bij datzelfde 010. (Dat PSV er al uit ligt, gun ik hoogstens de onaangename Van Bommel enigszins, maar het maakt de Champions League er niet leuker op – wel beter, helaas – ja: helaas – gezien het vertoonde. En het schaadt gewoon praktisch de kansen van Nederlandse clubs wier supporters dromen van deelname aan een Europees toernooi; wat, toegegeven, ook chauvinistisch is.) Dat Willem, die schijt heeft aan alles, dus ook aan Rotterdamfanaten, in de film zit, is een zegen. Hij is eigenlijk de meest overtuigende, meest genietende en leukste pleitbezorger van onze Piet. Zie hem kijken naar wedstrijdbeelden waarin Keizer schittert: als een vader die naar zijn getalenteerde zoontje zit te kijken. Soms zegt hij niet eens wat en maakt alleen een gebaar van ‘kijk nou zelf’. Wat hem met terugwerkende kracht nog wel eens bedreigingen zou kunnen opleveren is een interview waarin jonge Willem opzienbarende dingen zegt: ‘Johan Cruyff is ook een goeie, maar ik vind Piet de beste; beter dan ik, want hij is een volmaakte speler; als ik niet zelf zou voetballen, zou ik naar Ajax gaan, alleen om deze man te zien spelen.’ Kijk, nou horen we het eens van een ander, en dat toen al! Het zal misschien een beetje Cruyffie pesten zijn geweest (Willem besloot ooit toch maar niet naar Ajax te gaan omdat hij dat niet kon maken én omdat daar mensen rondliepen die dachten dat ze Onze Lieve Heer zelf waren, wat een signalement van die andere JC zou kunnen zijn). Er zit nog een veelzeggend wedstrijdfragment in. Keizer scoort met een fabelachtige vrije trap tegen PSV en PSV-verdediger Peter Kemper applaudisseert spontaan – dood zou hij daarvoor nu moeten van de harde kern.
Wat die fragmenten betreft: je bek valt soms open van het gemak waarmee gepasseerd, gepasst, geschoten wordt. Door Pietje. Het ziet er allemaal zo makkelijk uit, zegt Mulder, maar dat is het helemaal niet. Alleen, Piet zelf vond het niets bijzonders en gedroeg zich daar ook naar: gewoon. En hij voegt daaraan toe dat de Keizer van toen zelfs nu op het allerhoogste niveau zou uitblinken. Je ziet Mulder scoren in een interland en pas nu ziet die bij bestudering van de beelden dat het kleine tikkie van Keizer daarbij beslissend was. Het waren finesses, zegt hij, die je toen eigenlijk verder niet zag en nu hooguit bij Salah, Messi, De Bruyne, Hazard. En nu is hij dus eigenlijk een vergeten speler! Dat is, zegt Jan, zoiets als: ‘The Beatles? Wat? Hebben die gezongen?‘ Misschien gaat de Keizerverering hier net iets over de top, maar kijk en geniet. Wel mis ik eigenlijk op zijn minst één jongere getuige-deskundige om Willems en Jans jubel op basis van dezelfde beelden te ijken. Van der Vaart? Al kan zoiets natuurlijk eigenlijk alleen maar aan de hand van complete wedstrijden.
Dan zou ook opvallen dat Piet soms grote wedstrijddelen onzichtbaar, ongeïnteresseerd leek. Zoals hij berucht onoplettend kon zijn tijdens voorbesprekingen van wedstrijden. Michels’ autoritaire stijl beviel hem van geen kant, met een loopgravenoorlog tot gevolg die Keizer later zelfs zijn plaats in Oranje kostte in de verloren finale tegen Duitsland (1974). Tijdens Kraays tactiekbespreking lette hij ostentatief niet op. Die zei er wat van. ‘Hans, van jou hoef ik niks te leren’. Endt was er een jong (toen nog) spelertje bij en wist niet wat hij hoorde.
Nurks kon Pietje zijn; afkerig van pers, publiciteit, handtekeningenjagers. Maar als aanvoerder (en ook daarvoor al) bleek hij opvallend veel oog te hebben voor juist de spelers die het moeilijk hadden, voetballend of buiten het veld. Het was Keizer die wel eens een envelopje met inhoud aan een jonge jongen gaf. Je ziet het Johan niet gauw doen. Voor de complexe relatie tussen die twee moet u vooral zelf kijken. Al blijft veel onduidelijk. Nog even terug naar het begin. Johan is in een vroeg Parool-interview lyrisch over de lessen die hij van Piet kreeg. Die leerde hem als B-junior veel beter schieten. ‘Hij deed het net zo lang voor tot ik het kon’. Daar stopt het citeren door de commentaarstem (in mijn versie nog voorlopig ingesproken door de regisseur – Tom Egbers moest dat nog definitief doen, maar dat zal er door diens gezondheidsproblemen niet van gekomen zijn – van harte beterschap trouwens), maar deze kijker zette het beeld stil en las verder: ‘Hij heeft me trouwens ook geleerd om allerlei effect in je schot te leggen. Maar wat hij kan: een stilliggende bal zo raken dat hij een meter of twintig geleidelijk omhoog klimt en dan plotseling als een steen naar beneden valt, dat kan ik niet.’ Zo nederig en respectvol hebben we Cruyff daarna zelden of nooit gehoord. Hij ging zelfs naar Barcelona omdat de spelers Piet als aanvoerder verkozen. En toch krijgt hun verstoorde relatie nog een ontroerende ontknoping. Ach, we hebben inmiddels zoveel wereldtoppers gehad. Maar deze twee waren de toch wel de grootsten, althans voor mijn generatie, althans voor Amsterdammers, althans voor Ajax-fans, althans voor mijn broer en mij.
Marcel Goedhart (regie), De genialiteit van een nukkige linkspoot, NTR, Andere Tijden Sport, zondag 4 augustus, NPO 1, 23.05 uur.