Thuis kijkt niemand ongevraagd in mijn tas. Ook worden brieven of e-mails die aan mij zijn gericht niet door anderen gelezen, ook niet als die brieven al in een opengescheurde envelop op tafel liggen of de e-mails al een keer zijn geopend. Niet dat ik iets te verbergen heb, overigens.
U vindt deze ongeschreven huisregel misschien overdreven. Maar stel nu dat mijn buren op bezoek komen en zij, terwijl ik in de keuken koffie zet, die op tafel liggende brief uit de reeds opengescheurde envelop halen en hem gaan lezen? Dat vindt u zeer waarschijnlijk wél te ver gaan. Toch heb ik ook voor hen niets te verbergen dat niet door de beugel zou kunnen.

Waarom vinden veel Nederlanders het dan niet erg als de staat ons privé-leven binnendringt? Waarom is dat ‘je hebt toch niets te verbergen’ dan wel ineens een argument op grond waarvan veel burgers én overheden het wel goed vinden dat de staat steeds meer bevoegdheden wil hebben om ons doen en laten te monitoren?

De staat verdedigt de toenemende inbreuk op de privacy door zich te beroepen op zijn taak burgers veiligheid te bieden en wijst op terreurdreiging en geweld op straat als argument om camera’s op te hangen, telefoons af te luisteren en e-mailverkeer ter beschikking te krijgen. Veel burgers vinden dat niet erg, zo blijkt uit het onderzoek inclusief opiniepeiling van het Nationaal Comité 4 en 5 mei dat dit jaar gaat over vrijheid en veiligheid. Wie zich tegen die toenemende bevoegdheden van de staat verzet, krijgt naar zijn hoofd geslingerd: heb je wat te verbergen dan?

pvda-minister Guusje ter Horst van Binnenlandse Zaken trok vorige week het onderzoek meteen naar zich toe. Uit de opiniepeiling die in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei was uitgevoerd, maakte ze op dat wij Nederlanders ‘niet wakker liggen’ van camera’s die ons in de openbare ruimte volgen en ook niet van het afluisteren van onze telefoongesprekken of het lezen van onze mails. Daarom, zo voegde ze eraan toe, is het acceptabel als de staat zich deze inbreuk op onze privacy veroorlooft. De mate waarin wij Nederlanders de slaap kunnen vatten, is voor haar blijkbaar graadmeter geworden voor haar beleid. Dat is een opmerkelijke vorm van bestuurlijke vernieuwing.

Maar stel even dat Ter Horsts graadmeter acceptabel is, dan is het alleszins de moeite waard te analyseren waarom veel Nederlanders niet wakker liggen van die inbreuk op hun privacy. Een belangrijke reden is dat de overheid de indruk wekt de burger er ook daadwerkelijk mee te kunnen beschermen. Die burger wil dat maar wat graag geloven; van angst lig je tenslotte maar wakker. Maar Ter Horst zegt er niet bij dat de staat die veiligheid niet kan garanderen. De camera’s in de Spaanse metro hebben ons de paniek laten zien maar de aanslag niet kunnen voorkomen.

Daarnaast speelt ook een psychologische factor een rol. De staat is anoniem. Als wij door camera’s in de openbare ruimte worden bekeken, hebben wij geen idee wie via die camera’s meekijken. Ook weten we niet wie namens de staat onze telefoongesprekken kunnen afluisteren of onze e-mails kunnen lezen. Anonieme ogen en oren raken ons niet. Daarom vinden we een buurman die een brief leest wél erg, maar winden we ons over een anoniem meelezende en -luisterende staat niet op.

Ter Horst zegt er ook niet bij dat mensenrechten, waartoe ook het recht op ‘eerbiediging van zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling’ behoort, er niet in de laatste plaats zijn om de burger te beschermen tegen de staat. Misschien dat Ter Horst wel op haar blauwe ogen te vertrouwen is, maar wat als er een ander soort regering komt die ons bespiedt? ‘Er zijn in de geschiedenis talloze voorbeelden waar de afbraak van democratische rechten en de aantasting van de privacy hand in hand gingen’, waarschuwde nog maar twee jaar geleden de pvda-fractievoorzitter in de Rotterdamse gemeenteraad, Bert Cremers, toen vvd-burgemeester Opstelten had gezegd dat veiligheid boven privacy gaat. Maar dat lijkt nu al een geheel ander tijdperk.

Op verzoek van Binnenlandse Zaken heeft de Universiteit van Tilburg in 2005 twee toekomstscenario’s geschreven, in het ene is veiligheid dominant, in het andere privacy. De opstellers schrijven er zelf bij dat in het veiligheidsscenario is uitgegaan van een terugtredende overheid, omdat er anders sprake zou zijn van een politiestaat. Maar dan nog schetsen ze in dat veiligheidsscenario een beeld van Nederland anno 2030 dat niet vrolijk stemt: schoolkinderen die elke morgen pas na een irisscan de school binnen mogen, waarbij en passant ook gekeken wordt of hun hormoonspiegel aangeeft of ze die dag een veiligheidsrisico vormen. En als diezelfde kinderen dan ’s middags gaan gamen in een Virtual Reality Entertainmentcentrum wordt elk spelletje dat ze spelen met hun naam en toenaam opgeslagen in een databank voor opsporingsambtenaren.

Ligt de Nederlander daar wakker van? Nee. Het zijn ontwikkelingen die niet te bevatten zijn in hun reikwijdte, laat staan te beïnvloeden door een individuele burger. Als die dat wel zou willen, slaapt hij nooit meer. Ook dat zou geen goede graadmeter zijn voor politieke beslissingen.

Juist daarom is bij het opstellen van veiligheidsbeleid een echt politiek debat nodig, waarin ook de doelmatigheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit van de maatregelen uitvoerig aan bod komen. Een minister van Binnenlandse Zaken die genoeg heeft aan een snelle opiniepeiling om maatregelen als acceptabel te betitelen, luistert dan misschien wel naar de samenleving, maar neemt haar taak als hoeder van de juiste verhoudingen tussen staat, recht en samenleving niet serieus.