Laatst dronk ik koffie met twee vrouwen, twee baby’s en een peuter. In de loop van de jaren heb ik deze vrouwen uit hun studentenkamers zien groeien, hun eerste appartementen in, samenwonen, trouwen, een beweging die achteraf vloeiend lijkt, vanzelfsprekend. Nu, tussen de koffies en de baby’s en de verrassende hoeveelheid spullen die zulke baby’s met zich meebrengen, viel het me eens te meer op wat een fysieke aangelegenheid het moederschap is. Het sjouwen met al die spullen, het vasthouden, het constante vooroverhellen van borsten, appelsap met een rietje, zakdoekjes, natte doekjes, tandeloze mondjes op zoek naar moedermelk. Toen de peuter van de een op het punt stond een kop koffie van de tafel te maaien, greep de tweede moeder hem precies op tijd beet terwijl ze tegelijkertijd haar pink naar de happende mond van haar eigen kind bracht.

Ik was een volstrekte buitenstaander van dit tafereel, een antropoloog in den vreemde. Ik kon de rituelen en gebruiken wel observeren, maar alleen door de lens van een verrekijker. Daar zat ik, aan de overkant, de moeders merkten mij al lang niet meer op en ongestoord kon ik blijven kijken en er het mijne van denken.

Ik dacht aan de vooraanstaande natuurkundige Erik Verlinde, die al jaren beweert dat de zwaartekracht zoals we die denken te begrijpen een illusie is en daar kort geleden een lijvig paper over publiceerde. Einsteins relativiteitstheorie, die uitgaat van een kromming in de ruimtetijd, is volgens hem achterhaald. Donkere materie bestaat niet, alles is informatie. ‘Als een massa zwaar lijkt’, zegt Verlinde, ‘komt dat doordat het universum zich verzet tegen het optillen ervan.’

Het is een wonder hoe iets concreets als de zwaartekracht tegelijkertijd zo’n volstrekt mysterie kan zijn, mogelijk zelfs een illusie – maar goed, als je er even over nadenkt is in feite alles wel als wonder te bestempelen. Van bijna niets begrijp ik de precieze werking en toch komt de wereld me soms begrijpelijk voor.

De peuter valt op zijn billen en duwt zichzelf weer overeind. De moeders en ik wisselen een paar zinnen uit over de Amerikaanse presidentsverkiezingen van de komende nacht. Ik ben ervan overtuigd dat we morgenochtend opgelucht adem kunnen halen. De moeders knikken instemmend. We zijn opgegroeid met solide ideeën over democratie en rechtvaardigheid. Ruimte en tijd hebben zich altijd naar ons voordeel gekromd. Kilometers, decennia, lichtjaren. Fatsoen, progressie.

Je verwart wensdenken met de realiteit, zegt mijn geliefde al weken. Dat je het je niet kunt voorstellen, betekent niet dat het niet gebeurt.

Wat wij ‘realiteit’ noemen, is het samenraapsel van verwerkelijkte mogelijkheden

Ergens in de stroom van artikelen na de 9/11 van 2016 lees ik over de ooggetuigen van 11 september 2001. Ze zagen precies wat er gebeurde, maar toch konden ze het niet zíen. Het was te groot, te beangstigend om te bevatten. En dus zeiden ze tegen elkaar dat het twee kleine vliegtuigjes waren, dat er wel rook was maar toch niet zo veel vuur, dat het leek mee te vallen.

Een peuter kan op zijn billen vallen en weer overeind komen. Een peuter kan op zijn billen vallen en blijven liggen. Hij kan zich verbazen, hij kan zich verwonden. Hij kan schreeuwen, huilen, lachen, stilvallen. Hij kan opgroeien, van zijn fiets vallen, zijn been breken, verliefd worden, zijn hart breken. Al die mogelijkheden zitten al in de peuter vervat.

Dit is, als ik het goed begrijp (waarschijnlijk niet, van haast niets weet ik iets), wat Verlinde bedoelt met ‘informatie’. Alles is er al. Donkere materie is geen onzichtbaar deeltje dat nog ontdekt moet worden, maar simpelweg energie die vrijkomt bij het ontstaan van materie. De mogelijkheden zijn eindeloos, maar komen altijd voort uit dat wat al bestaat.

Wat wij ‘realiteit’ noemen, is het samenraapsel van verwerkelijkte mogelijkheden. Een eigenschap van de realiteit is dat wij die niet te lang als bizar wensen te ervaren. We stellen logica boven entropie, omdat logica nu eenmaal de manier is waarop wij na eeuwen evolutie onze plek in de wereld innemen. Als het onvoorstelbare is gebeurd, dan mag het niet langer onvoorstelbaar zijn. We moeten het aanvaarden als echt, als onvermijdelijk en, uiteindelijk, als gewoon.

‘We can’t even say the word “abnormal” to each other out loud’, schreef Zadie Smith vorig jaar in een essay over klimaatverandering. ‘It reminds us of what came before. Better to forget what once was normal, the way season followed season, with a temperate charm only the poets appreciated.’

Op de muur tegenover mijn bed heb ik een vel papier geplakt met in blokletters het woord ‘abnormaal’ erop. Zodat ik er ’s avonds mee ga slapen, en ’s ochtends mee wakker word. Ter herinnering. Aan hoe het was, hoe het is, en de eindeloze manieren waarop het kan worden.