Oxford en Cambridge zijn de elegantste safe spaces van Groot-Brittannië. Op het eerste gezicht lijkt er al eeuwen niets te zijn veranderd in de colleges, met hun waterspuwers, klimop en dromerige spitsen, op de onberispelijke gazons waar de dons flaneren. Maar achter deze middeleeuwse façade gaat een steeds zakelijker en puriteinser klimaat schuil waar, met oog op het geestelijk welzijn van studenten, spraakmakende sprekers geen podium krijgen en geen standbeeld veilig is voor de drang om de geschiedenis wit te wassen. Studenten krijgen waarschuwingen alvorens ze Immanuel Kants Kritieken gaan lezen, vanwege schokkende terzijdes die de Duitse filosoof zich permitteerde.
Het is niet de wereld waar Norman Stone zou kunnen overleven, de controversiële historicus die onlangs op 78-jarige leeftijd is overleden. De Schot (tegen wil en dank) was een talenwonder, een speechschrijver van Margaret Thatcher en, met The Eastern Front: 1914-1917, de auteur van de grote klassieker over het oostfront tijdens de Eerste Wereldoorlog. Wat hij ook was: een kettingrokende alcoholist met reactionaire vergezichten en een onweerstaanbare drang studentes te versieren. Aan de bureaucratische rompslomp die bij het doceren hoort had deze vrijbuiter een broertje dood en het schrijven voor kranten vond hij veel interessanter dan voor vakbladen.
Op zowel Cambridge als Oxford leefde Stone op voet van oorlog met progressieve studenten en collega’s, maar vriend en vijand waren het erover eens dat de colleges van deze charmeur inspirerend waren. Het beste bewaarde hij voor leergierige studenten die hij extra lessen in de kroeg gaf, niet zelden tijdens het spelen van bridge of poker. Zijn bekendste leerlingen zijn de rechtse historici Niall Ferguson en Andrew Roberts. ‘Thank God for England’, schreef hij eens naast de naam van laatstgenoemde in een beoordeling. Ferguson wist van Stone’s faam voordat hij les van hem zou krijgen, ‘maar toch was ik niet voorbereid op deze combinatie van Guinness en Nietzsche’.
In 1997, het jaar van Tony Blairs morgenrood, verruilde hij Engeland voor Turkije, maar zijn laatste levensjaren bracht de historicus, de reactionair Erdogan ontvlucht, in Hongarije door.
De oorsprong van Stone’s rusteloze en Byronachtige leven ligt in 1942, toen zijn vader, een Spitfire-piloot die tegen de Luftwaffe had gestreden in The Battle of Britain, bij een trainingsvlucht om het leven kwam. De baby Norman was nog geen jaar oud en zou worden opgevoed door zijn moeder, een pittige lerares met linkse sympathieën. Het opgroeien zonder vader zou zijn sporen nalaten. Dankzij financiële steun van leden van zijn vaders eskadron kon hij naar een goede school in Glasgow. Dat leverde hem een plaats op aan Gonville en Caius, Cambridge, waar hij eerst moderne talen studeerde maar overstapte naar geschiedenis, een roeping die hij met lof voltooide.
Begin jaren zestig bracht zijn onderzoek naar de rol van het Oostenrijks-Hongaarse leger in de Eerste Wereldoorlog hem naar Praag, Boedapest en Wenen. Hij zou nooit promoveren, maar hij kreeg wel de gelegenheid Tsjechisch te leren nadat hij drie maanden naar het gevang was gestuurd, omdat hij een bevriende Hongaar in zijn achterbak de Hongaars-Tsjechische grens over had proberen te smokkelen. In Wenen ontmoette hij zijn eerste vrouw, de nicht van de minister van Financiën in het kabinet van de Haïtiaanse dictator ‘Papa Doc’ Duvalier. Hij woonde twee jaar in Port-au-Prince. Gevraagd naar zijn gevoelens over die tropenjaren antwoordde hij jaren later: ‘lang leve Engeland’.
Voor de academicus Stone vormde 1975 het gloriejaar toen hij een baanbrekende studie publiceerde over het oostfront in The Great War. Profiterend van het feit dat hij acht talen beheerste, waaronder Russisch, kon hij zich goed verdiepen in diverse archieven. Hij concludeerde dat niet een gebrek aan munitie en financiële armslag ten grondslag lagen aan de nederlaag van het Russische leger, maar een administratieve chaos en incompetentie van de legerleiding. Door zijn drankzucht en ongedisciplineerde invulling van het lectoraat werd zijn situatie op Cambridge onhoudbaar, waarna hij overstapte naar Oxford. Daar werd Stone in 1984 professor moderne geschiedenis. Ondertussen was hij, een devoot anglicaan en wagneriaan, hertrouwd.
Als Thatcher-bewonderaar was hij een buitenbeentje op Oxford, dat in zijn beleving een samenzwering van hegelianen en marxisten was. De bewondering was wederzijds en de premier benoemde hem tot haar adviseur voor Oost-Europese Zaken. Hij bracht Thatcher er onder meer toe haar verzet tegen de Duitse eenwording te staken. ‘West-Duitsland krijgt er zes Liverpools bij’, zo stelde hij haar gerust. Hij groeide uit tot een televisiehistoricus die van het scherm spetterde, maar op weinig bewondering kon rekenen van zijn academische collega’s. In zijn boeken ging hij steeds nonchalanter om met feiten, vertrouwend op zijn humor, verteltrant en verleidelijke schrijfstijl.
In 1997 vertrok hij naar Ankara om daar op een obscure universiteit te doceren. Stone lag goed bij de Turken, omdat hij niet geloofde in de Armeense genocide. Dat was een van de vele opvattingen – van euroscepsis tot het verdedigen van dictator Pinochet – die hem gehaat maakte in progressieve kringen. Die afkeer groeide begin dit jaar nog toen hij een boek over de geschiedenis van Hongarije publiceerde waarin hij sympathie toonde voor Viktor Orbán. De omstreden president was present bij Stone’s begrafenis in een lutherse kerk in Boedapest. Orbán bleek ook door de omstreden Schot te zijn ‘onderwezen’. Op z’n Stone’s: in een restaurant te Oxford.