
‘Doe eens normaal man.’
‘Doe lekker zelf normaal.’
Ik moet denken aan de affiches van de VVD. ‘Normaal. Doen.’ Ik zie ze hangen, in een buitenwijk, tegen de achtergrond van aangeharkte tuintjes en gesnoeide bomen. Normaal. Wat is normaal? Het CDA pleit al sinds ik me kan heugen voor ongedefinieerde ‘normen en waarden’. Is dat normaal? Zelfs de sociaal-democraten zeggen tegenwoordig dat we behoefte hebben aan een ‘nieuw normaal’. Het lijkt erop dat Nederland wordt bestuurd door normopaten.
Als ik aan ‘normaal’ denk, dan zie ik: stukgekookte groenten. Een leaseauto. De Top 2000.
‘Normopathie’ werd voor het eerst beschreven door de psychoanalytica Joyce McDougall. Het is de neiging om je, ten koste van je oorspronkelijke gevoelens en gedachten, te schikken naar het standpunt van de meerderheid. Het is ook: de angst voor individualiteit en spontaniteit. Normopaten zijn meelopers. Ze willen dat je ze vertelt wat ze moeten doen. Ze willen leiders. Het zijn jongens en meisjes die zich op het schoolplein verschuilen achter de pestkoppen, met ze mee lachen, medeplichtig worden.
Normopaten gedijen in een setting waarin regels van bovenaf worden opgelegd. Op school, in het leger, in het bedrijfsleven. Ik zie corporale jongens en meisjes die elkaar afblaffen tijdens hun ontgroening. ‘Opdrukken, stomme feut! Opdrukken!’ De toekomstige elite van een ontzettend gaaf land. Normopathie gaat ten koste van menselijkheid. Ik zie een toeslagenaffaire: ‘Sorry mevrouw, ik neem u uw kinderen af want regels zijn regels.’ Regels zijn voor een normopaat altijd belangrijker dan uitzonderingen. Regels geven je houvast. Structuur. Lekker normaal.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een brede maatschappelijke afkeer van normopathie. Het was pijnlijk duidelijk dat een morbide waardensysteem snel kan worden verheven tot normaliteit. En ‘regels zijn regels’ wordt al snel: ‘bevel is bevel’. Wie zich lichtvaardig schikt naar de heersende norm, onderwerpt zich gedachteloos aan de tirannie van de courante moraal. Er bestaat geen enkele garantie dat die moraal ook goed voor je is. Dat bracht denkers als Erich Fromm al tot de gedachte dat in een zieke samenleving de zieke mensen gezond zijn en de normale mensen gestoord. Normaliteit als pathologie van de meerderheid.
Als ik aan ‘normaal’ denk, zie ik: de stiltecoupé. Buurtpreventie. Fruit van Albert Heijn. Je weet dat je in Nederland bent als de bomen precies even ver uit elkaar groeien.
Kinderen kijken op tegen volwassenen. Ze doen wat zij zeggen, en wat volwassenen zeggen is de waarheid. Gezonde mensen komen er op een gegeven moment achter dat volwassenen feilbaar zijn, en realiseren zich dat ze zélf moeten nadenken. Normopaten ontgroeien hun ontzag voor gezag niet. Als ze zelf volwassen zijn kijken ze om zich heen voor steun en validering. Wat vindt de buurman ervan? Heb je dat wel aan juf gevraagd? Moeten we dat niet ergens melden? Normopathie en stupiditeit worden vaak verward, maar dat is onterecht: normopaten zijn vaak bovengemiddeld intelligent. Het is eerder een onbewuste behaagziekte dan een gebrek aan intelligentie. Normopathie is angst, de angst voor het dragen van de verantwoordelijkheid van je ideeën en gevoelens. De angst om naar binnen te kijken.
‘Doe normaal of ga weg’, schreef Mark Rutte in zijn open brief aan alle Nederlanders. Maar waarheen? In de laatste decennia zie je een toename van normopathie, óók in de psychologie zelf, waar afwijkend gedrag steeds sneller wordt gepathologiseerd. Diagnostische handboeken staan vol ‘diagnoses’ als caffeine intoxication disorder (de griebels na te veel koffie) en premenstrual dysphoric disorder (maandelijks chagrijn). Mensen die afwijken van de heersende norm komen al snel bij een psycholoog terecht. Dat zie ik in de praktijk ook: veel patiënten gaan gebukt onder de verwachtingen van een normopathische samenleving. We móeten hard werken, we móeten een partner, we móeten gelukkig zijn, want dat is normaal. Iemand moet naar het UWV, waar de keuringsarts tegen haar zegt: ‘U wilt toch gewoon normaal zijn en weer aan het werk gaan?’
‘Nee’, zegt zij. ‘Dat wil ik niet.’