Terug van weggeweest: Bert de Vries. Jarenlang werd er van de voormalige minister van Sociale Zaken en fractievoorzitter van het CDA weinig vernomen. Hij had zich terug getrokken in de bossen van Bennekom en mokte tegenover journalisten die hem om informatie vroegen dat hij door zijn eigen partij sinds het aantreden van de nieuwe garde onder aanvoering van Jan Peter Balkenende nooit meer gebeld werd om advies. Beroemd is het telefooncircuit dat bij de christen-democraten in de jaren tachtig en negentig op zondagmiddag op volle toeren draaide. Over en weer bellend namen ze de meest gewichtige besluiten en stelden vast hoe de partij die besluiten in het landsbelang het best naar buiten kon brengen. Bert de Vries zat er middenin. Maar de laatste jaren rinkelde de telefoon nog maar zelden. Binnen het CDA verloopt de communicatie nog louter via de blackberry, een handzaam computertje dat iedere partijbaron op zak heeft. En oud gediende De Vries heeft zon apparaatje nooit gekregen.
Je ziet wat daar van komt. Vanuit alle hoeken laat het CDA weten compleet overrompeld te zijn door de kritiek in De Vries vorige week verschenen boek Overmoed en onbehagen. Partijvoorzitter Marja van Bijsterveldt zette de toon tijdens de wat minder feestelijke presentatie van het werkstuk in perscentrum Nieuwspoort in Den Haag. Van je familie moet je het hebben, zei ze. Van Bijsterveldt was «verbaasd en teleurgesteld» en sprak van «onheuse en zelfs oneerlijke stigmatiseringen».
De kranten die over het boek berichtten gingen op dezelfde toer door. De Vries had een «frontale aanval» op Balkenende geplaatst, meende de Volkskrant en tijdens een interview voor de EO-radio werd De Vries zelfs de in christen-democratische kringen weinig betamelijke vraag gesteld of hij «nog wel CDA-lid» was en of hij de luisteraars niet een stemadvies wilde geven voor de komende verkiezingen. Dagblad Trouw wijdde afgelopen week niet minder dan een hoofdredactioneel commentaar aan de «moedige» aanwezigheid van Marja van Bijsterveldt in het televisieprogramma Buitenhof, waarin gepoogd werd over de inhoud van het boek te discussiëren.
De receptie van het boek is typerend voor de manier waarop in Nederland over politiek wordt geschreven. Inhoudelijke kritiek op de politieke koers van het kabinet wordt versimpeld tot een dolksteek in de rug van de eigen premier. Maar tegelijk is de behoefte aan gefundeerde oppositie tegen het kabinet-Balkenende blijkbaar zo groot dat een schim uit het verleden, de eens machtige maar grijze rechterhand van premier Ruud Lubbers, dagenlang voorpaginanieuws was. Maar een «pamflet», zoals Buitenhof-presentator Peter van Ingen het boek noemde, heeft Bert de Vries niet geschreven. Een schotschrift is het evenmin.
Wat is het dan wel? «De lezer zal intussen wel tot de overtuiging gekomen zijn dat ik een cijfermannetje ben», noteert De Vries op pagina 39. Daarmee zegt hij niets te veel. Tot op vele decimalen achter de komma rekent de oud-minister voor waar het in de financiële analyses van de laatste vijftien jaar fout ging. Hij kapittelt niet alleen het huidige CDA, maar heeft ook kanttekeningen bij het beleid dat in de hoogtijdagen van de partij in de jaren tachtig onder zijn eigen (mede-)verantwoordelijkheid gevoerd werd. Hij verdedigt ingrijpende maatregelen in de sociale zekerheid die hij als minister van Sociale Zaken nam, maar tempert de toenmalige euforie over de staat waarin het derde kabinet-Lubbers (CDA-PvdA) de economie had achtergelaten. In het in die jaren veel geprezen poldermodel heeft Bert de Vries nooit zo geloofd. De conjunctuur was nu eenmaal redelijk gunstig, haast hij zich te zeggen. En door die conjunctuur is menigeen in niet-realistische groeiscenarios gaan geloven. Door het gigantische optimisme over eindeloze hoogconjunctuur zijn grote bedrijven met virtueel geld op het overnamepad gegaan, zijn eenvoudige huishoudens enorme hypotheekverplichtingen aangegaan en trapte menigeen in de leugen van de «winstverdriedubbelaar». Hoog tijd, oordeelt de gedegen maar amusant schrijvende Bert de Vries, dat na deze wilde jaren de boekhouders het weer voor het zeggen krijgen.
Maar ideologie en maakbaarheid is in het CDA, en ook elders in de politiek, belangrijker geworden dan kille rekensommen, concludeert hij. Hoe anders is het te verklaren dat kamerbreed het geloof bestaat dat de AOW in de toekomst onbetaalbaar wordt, vraagt De Vries zich af, en dat daarom de sociale zekerheid moet worden afgebroken tot Angelsaksische proporties? Nog afgezien van het feit dat de vergrijzing al jaren aan de gang is en tot dusver beheersbaar is gebleven, houdt volgens De Vries niemand (of althans niet het CDA) rekening met het gegeven dat de rijke baby boomers die dadelijk met pensioen gaan dankzij het Nederlandse pensioenstelsel (en de koopsompolissen) flink belasting betalen. De stijging in de kosten van de AOW wordt zo dus voor een groot deel opgevangen door uitstaande belastingvorderingen die in de rijksbegroting (anders dan bij een eenvoudige balans van een onderneming) niet hoeven worden opgevoerd. Geen land in de Europese Unie staat er wat dat betreft zo goed voor. Het is daarmee volstrekt onnodig, schrijft De Vries, om in één generatie de staatsschuld af te lossen.
Draaide bij de opbouw van de verzorgingsstaat nog alles om het «historisch compromis» tussen christen-democraten en socialisten, bij wat De Vries de «afbraak» noemt, lijkt onder invloed van de doembeelden over de vergrijzing een nieuw historisch compromis tussen christen-democraten en liberalen gesmeed. Met recht van spreken en grondig rekenwerk verwijst De Vries die CDA-koers naar de prullenmand. Misschien wordt het inderdaad tijd dat boekhouders, zoals De Vries, het weer voor het zeggen krijgen.
Bert de Vries, Overmoed en onbehagen: Het hervormingskabinet-Balkenende II, Bert Bakker, 301 blz., e 18,95