Toevallig kreeg overblijfmoeder Hanna vorige week maandag de brief in handen van de moeder van Erin uit Azerbeidzjan. Of ze kon uitleggen wat erin stond. «We hebben hier echt zitten huilen.» In de brief wordt meegedeeld dat het Asielzoekerscentrum (AZC) in Bos en Lommer te Amsterdam op 31 mei zal sluiten. Ergens tussen nu en dan krijgen de ouders van de zes asielzoekerskinderen van de Multatulischool, die vrijwel allemaal al vele jaren in de procedure zitten, te horen naar welke opvanglocatie ze moeten. Wanneer? «Uiterlijk twee dagen vóór uw verhuizing», zo luidt het schrijven. Hanna heeft er maar één woord voor: schandalig. «Dat vrouwtje staat op instorten, het kindje is vaak ziek. Ik begrijp het niet. Die moeder, dat is zon zacht mens, ze is al zeven jaar hier. Zo gastvrij, altijd een kopje koffie, al heeft ze geen cent te makken. Nooit in aanraking gekomen met de politie. Ze wil werken, Nederlands leren. De criminelen lopen gewoon op straat rond, maar haar wordt het allemaal ontnomen.»
De sluiting van het AZC in Bos en Lommer is een gevolg van het asielbeleid van minister Verdonk van Vreemdelingenbeleid & Integratie. Het aantal erkende asielzoekers loopt drastisch terug, met alle gevolgen voor de asielsector van dien. En dus ook voor gewone scholen waar kinderen van asielzoekers hun leerplicht vervullen.
Het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) heeft een «humane» afhandeling beloofd: de organisatie zegt te proberen de verhuizingen van gezinnen met kinderen zoveel mogelijk in de schoolvakanties en binnen de eigen regio plaats te laten vinden. «Het COA doet in Amsterdam wel zijn best, maar in de praktijk komt er weinig van terecht. Het wordt allemaal centraal in Rijswijk besloten», aldus Gemma Pagano, medewerker van de Medische Opvang Asielzoekers, een onderdeel van de GGD.
Van dat streven naar humaniteit lijkt ook in Bos en Lommer weinig sprake. Het schooljaar duurt nog twee maanden. En als overblijf moeder Hanna de brief niet had doorgegeven, wist de school nu nog steeds van niets. Verhuizen in de buurt zal bovendien niet lukken: het komende jaar sluiten alle Amsterdamse opvanglocaties en resteren slechts centra elders in de provincie.
Woordvoerder Twan Moors van het COA wil desgevraagd niet ontkennen dat de overplaatsingen «vervelend» zijn, maar houdt vol dat alle partijen zorgvuldig geïnformeerd zullen worden. Door de omvang van de operatie is het onmogelijk met álle belangen rekening te houden: «In totaal verdwijnen ongeveer 8500 opvangplaatsen. Dat is niet minder dan een volksverhuizing. We redden het gewoon niet om dat allemaal in de zomermaanden te doen.» Moors houdt de mogelijkheid open dat de kinderen na de overplaatsing opnieuw op een «gewone» school terechtkomen.
Het personeel van de Multatulischool begrijpt deze aanpak niet. Rond de tafel in de directeurskamer doen intern begeleidster Miriam Lugtenberg, directeur Nel Keunen en adjunct-directeur Ronald van Braam hun verhaal.
Nel Keunen: «Ons grootste knelpunt is de manier waarop het allemaal gebeurt. Nu gaat het echt à la minute: boing, over een paar weken ga je naar een andere school.»
Miriam Lugtenberg: «Je weet het zijn asielzoekers, dus daar ontkom je niet aan. Maar waarom niet dat schooljaar afmaken?»
Keunen: «En ook de tijd die we erin hebben gestoken!»
Lugtenberg: «Voor de ouders is het natuurlijk ook erg, maar die weten nog wat ze doen, waar ze aan begonnen zijn.»
Gedrieën leggen ze uit dat de aan het AZC verbonden school nog geen driekwart jaar geleden moest sluiten wegens teruglopende klandizie. Dat is volgens Gemma Pagano van van de Medische Opvang Asielzoekers overigens niet waar. Pagano, onder meer werkzaam bij het AZC Bos en Lommer: «Onzin, het is een pure bezuinigingsmaatregel. Het centrum zit bomvol met kinderen.»
Dat het centrum helemaal opgedoekt zou worden, was toen hoe dan ook niet bekend. De leerlingen werden verdeeld over de diverse scholen in de wijk. Keunen: «Daar zijn we toen heel zorgvuldig mee omgegaan. We probeerden bijvoorbeeld vriendjes zo veel mogelijk bij elkaar te laten. En nu dit ineens. Waarvoor is het dan allemaal nodig geweest?»
Dat is ook de vraag die de docenten in de klas zich stellen. Zoals juf Ida Swaving van groep 3, de klas waar Erin in zit: «Ik heb nooit eerder asielzoekers in de klas gehad. Je ziet het wel op televisie, maar dit is toch anders.» Swavings lokaal is vol kleuren en knutselwerkjes. Aan een waslijn hangen tekeningen van sneeuwpoppen op zwart papier. Ze kijkt er even naar. «Ach ja, dat. De hele winter had Erin het al over sneeuw. Maar toen het zo ver was, lag hij in bed met griep. Het is een opgewekt mannetje, heel intelligent en vol van alles, maar hij slaapt slecht. Ik denk wel dat hij weet wat er gaat gebeuren. De laatste week is hij zo onrustig, chaotisch zelfs.»
Bij collega Juul Hollander ligt het anders. «Haar» asielzoekerskind, Tara uit Iran, zit nog op de kleuterschool. Hollander betwijfelt of het kind weet wat er gebeuren gaat. Taras moeder en oudere broer heeft ze er niet over gehoord. Ze omschrijft Tara als een onzeker, maar ook aanhankelijk meisje. «Ze komt je altijd om de nek vliegen.» Daarin schuilt ook een gevaar: «Die overplaatsingen zijn heel slecht voor haar. Ze hecht zich steeds aan mensen, en wordt dan weer weggehaald.»
De ramen van de kleuterschool zijn versierd met ballonnen, muizen en Kikker in zn roodwit gestreepte broek, potlood en boek enthousiast in de lucht geheven. Het flat gebouw aan de overkant is vergeven van de schotelantennes.
Dat Tara van de aanstaande overplaatsing op stel en sprong last kan krijgen, ligt voor de hand. Maar welke invloed heeft het beleid van het COA op haar klasgenoten die niet worstelen met procedures of verblijfsstatus?
«In mijn klas zijn het allemaal buitenlandse kindjes, op één na», vertelt Hollander. Juist daarom zullen de andere leerlingen de overplaatsing van de asielzoekerskinderen niet als iets heel bijzonders ervaren. «Verhuizen, dat kennen ze wel. Het is ook een buurt waar mensen vaak doorstromen naar andere huizen en wijken. Ze zullen het op de eerste plaats gewoon jammer vinden dat ze weggaat.» Dat vinden ook Hamid (lang, schuchter) en zijn zusje Farah (klein, oranje trui met Idols-logo) uit Iran. «Jammer. Nu verliezen we onze vrienden weer», stamelen ze allebei. In tegenstelling tot de jongere kinderen zitten zij al een jaar langer op de Multatulischool. Omdat ze zo goed kunnen leren vonden de leerkrachten op het AZC in Bos en Lommer, dat tot afgelopen zomer een eigen schooltje had, het beter voor hen om naar een gewone school te laten gaan. Voordat Hamid en Farah naar Amsterdam moesten, zaten ze in een AZC in Middelburg. Hamid: «Zeeland was leuker, daar hadden we een eigen huis.» Zijn zusje vult hem aan: «Het was echt een soort toeristenhuis.» Ze aarzelt. «Maar toen kwamen er veel toeristen, en moesten we weg.» «Dat was ook jammer», concludeert Hamid.
Ze zijn vier jaar in Nederland en verbleven naar eigen zeggen op zes verschillende plaatsen. Veel kinderen om hen heen, vooral uit Afghanistan, zijn inmiddels weg. «Die hebben een huis gekregen», vertellen ze, doelend op een verblijfsvergunning. Zelf zouden ze het liefst ook een huis willen. «Een groot huis. In een dorp», vertelt Farah. «Ik hou niet van flats. En in de stad is het zo druk.»
Maar voorlopig zitten ze nog in het luidruchtige AZC Bos en Lommer. Hamid kijkt naar de blauwe vloer en wijst aan hoe groot hun kamer is: vier bij twee. Of zoiets. Waar ze hierna terechtkomen, weten ze nog niet. Hamid hoopt in de buurt, want hij had zich al ingeschreven op het Berlage-lyceum, voor de schakelklas. Farah zint op een manier om contact te houden met haar vriendinnen. «Misschien kan ik met MSN het nieuwe adres aan hen doorgeven.»
Muriel Letterboom van groep 7 heeft het er laatst over gehad met Farah: «Ik zag ze meteen komen, die waterlanders.» Ongeacht wat ze al hebben meegemaakt, hier raakt een kind niet aan gewend, is het oordeel van de leerkracht. En alles wat je opbouwt met een leerling gaat verloren als ze weg moeten. Muriel Letterboom: «Gisteren was een meisje in mijn klas voor het eerst ongesteld. Ik nam meteen maar de gelegenheid te baat om de meiden apart te nemen. Zo werk ik nu eenmaal, weet je. Ze hadden zo veel vragen! Over sperma; of jongens ook ongesteld worden. Farah is een meisje van tien, ze komt zo in de puberteit. Straks gaat dat kind weg, en blijft ze met al die vragen en onzekerheden zitten. Denk maar niet dat ze daar op een andere school zomaar weer over zal durven praten.»
Op verzoek van de school zijn de namen van de kinderen gefingeerd