
Regisseur Rijnders laat Bram van der Heijden onder elk van Orestes’ verbale uithalen fysiek bijna bezwijken. Met één been staat hij al op het territorium van een andere tijd, een ander geestelijk regime, maar de zwaktes en de oude kwalen in zijn familie zijn gebleven. Sterk en grimmig is de beeldtaal hier. Het slavenkoor transformeert tot wrekershorde – ‘Als wij ons recht niet krijgen/ Dan blazen wij dit land op’. En van Apollo (Ko van den Bosch) kríjgen ze dat recht niet meer: ‘Jullie tellen allang niet meer mee/ Niet bij de jonge en niet bij de oude goden/ Jullie zijn uitschot’.
Deze uit een vuil matras geboren ‘kinderen van de nacht’ worden hier tot in hun merg vernederd. Athene (Maartje van de Wetering), het sprekende standbeeld van het nieuwe, zogenaamd neutrale recht, bepaalt vonnis en strafmaat: ‘Orestes is schuldig/ Maar hij gaat vrijuit’. En dan rebelleert het koor, dat ‘In mateloze woede/ Het gif loslaat/ Van mijn hart’. Ze hebben de nieuwe verhoudingen niet goed begrepen. Athene bijt ze toe: ‘Snappen jullie dan niet/ Dat jullie hier alleen maar belang bij hebben?’ Ze smeert dat ‘belang’, in de staccato verleidingsritmes en de glimmende leugenbeloftes van de Realpolitiker in het gezicht van de koorleden: werk, een woning, voedsel, een toekomst. En dan begint het door Aischylos nooit geschreven vierde deel van wat dus een tetralogie aan het worden is. De prille rechtsstaat valt uit elkaar. Het volk van nu sist dat de dames en heren goed moeten begrijpen dat ze er niet alleen maar zijn om het keukenmeubilair te soppen.
Rijnders lijkt hier verder te bouwen aan het steigerwerk dat hij in 2007 in Tragedie schreef: het volk is het schild van zijn collectief bewustzijn kwijt, ze staan oog in oog met de omkoopbaarheid en de corruptie van hun voormalige helden die politici zijn geworden. En oog in oog met hun eigen sterfelijkheid ook. In een uit elkaar brokkelende wereld.
Dat vierde deel is nog geen twee tekstpagina’s lang. De taal verpulvert. De muziek ontploft in een pathologische kakofonie. De zinnen vallen uit elkaar, wat heet: de syntaxis van de retorica vergruist. ‘Een nachtmerrie/ Waar we wakker zweten/ Nu worden we wezen/ Wij, bij nacht, zodra/ Dag en nacht wordt nu/ Geen meer ouders/ We weten niet/ Wij zijn de enigen/ In dit universum/ Alleen met elkaar/ We weten niet/ We zijn bang voor/ Om opnieuw te beginnen/ We weten niet waar/ Ja, hier’. Het speeldriftige koor (een hoopbrengende klas studenten vol toneeltalenten), met in hun midden de ondertussen als spoken ronddolende antagonisten uit het zojuist getoonde oerdrama van de mens in opstand tegen de goden en tegen zichzelf, dat koor volgt het eigen wanhopige spoor – ‘Als honden achter een bal aan/ We zijn naakt in de wieg’. Het is het langzaam uitwaaiende einde van een groots gespeelde, allesomvattende toneelavond.
Oresteia door het Noord Nederlands Toneel reist t/m 17 april door het land; NNT.
Beeld: Oresteia, Noord Nederlands Toneel (Reyer Boxem).