Het woord vrijheid bijvoorbeeld.

Ik heb dat misschien wel het belangrijkste begrip (en woord dus) gevonden dat ik kende.

Vrijheid – ja, daar draaide alles om. Ik, zoon van de jaren zestig en zeventig, wilde vrij zijn, leven in vrijheid, in vrijheid de liefde bedrijven, in vrijheid kunnen doen en laten wat ik zelf wilde. Waar ik tegen streed waren die ideologieën, die politici, die personen die mijn vrijheid wilden beperken.

Daaronder vielen destijds ook mijn ouders – en achteraf had ik daaraan meer aandacht moeten besteden.

Ik snapte mijn vader niet. Een Indische jongen, een koloniaal die in Japanse krijgsgevangenschap had gezeten en daar behoorlijk was gemarteld, waarom wilde hij, na de oorlog, zijn leven dichttimmeren met dwingende normen en waarden, kleinburgerlijke opvattingen en bekrompen visies, waarom wilde hij, die nota bene wapens in handen had gehad en vertelde dat hij mensen had gedood, wereldconflicten oplossen met bommen en granaten?

Waarom, kortom, wilde hij, die beperkte vrijheid had meegemaakt, zijn eigen vrijheid beperken?

Het antwoord, weet ik nu, was angst. Angst voor een nieuwe oorlog. Zijn strikte opvattingen waren rituelen geworden die tot doel hadden het kleine beetje vrijheid dat er was te beschermen; als we ons allemaal keurig en nederig zouden gedragen, was er geen reden voor oorlog.

Mijn moeder, daarentegen, met dezelfde achtergrond, had aan de oorlog een groot gevoel van fuck you all overgehouden. Voor haar eigen vrijheid was zij bereid de vrijheid van een ander niet te respecteren. Mijn ouders samengevat: voor mijn vader waren er te weinig wetten, voor mijn moeder hadden ze geen enkele betekenis.

Maar nu ik zelf de grootvaderlijke status heb bereikt, merk ik dat vrijheid gedaald is in importantie. Het zit in kleine zinnetjes die ik in de krant lees: ‘Met toestemming van de minister mogen de Amerikanen afluisteren.’ Of: ‘Uit een enquête blijkt dat we meer in plaats van minder cameratoezicht willen.’ En: ‘Als we religie – ook de islam dus – in onze samenleving een eerlijker kans zouden geven, dan zou dat zeker vrede bevorderend werken.’

Men wil de paranoia reglementeren. Alsof men zeggen wil: ‘Doe nou maar niet zo achterdochtig, het mag, het is voor jouw vrijheid.’

Het is een variatie op: ‘Doe’s normaal, man.’

Ja, als iedereen normaal doet, is er niets aan de hand. Maar ik wil juist de vrijheid hebben om niet normaal te doen. En dat dat steeds moeilijker wordt, beangstigt mij.

Misschien hoor ik nog steeds de stem van mijn vader in mijn achterhoofd donderen.

Het gaat om een hond die zijn kop op je schoot legt

De stem van de angst.

En ik besef dat ik ook niet angstvrij ben.

Het cynisme waarmee ik besmet ben geraakt, maakt de hoop impotent; je ziet een groep blijmoedig naar de afgrond lopen, en je loopt mee omdat de massa te hard schreeuwt om jou te verstaan en als je niet meeloopt, slaan ze je in elkaar.

En dus heb ik het verneuken inmiddels tot kunst verheven.

Daardoor inflateerde de ‘vrijheid’ in mijn persoonlijk leven.

Wat zou ik me nog druk maken?

En zo staan er steeds minder belangrijke woorden in mijn woordenlijst des levens.

Sterker: alles wat ik vroeger van belang vond, is waardeloos geworden en wat ik vroeger verafschuwde blijkt waardevol.

Waardeloos geworden: solidariteit, gemeenschapszin, idealisme, betrouwbaarheid, vertrouwen, geweldloosheid, derdewereldhulp, vrijheid, levenslust, poëzie, literatuur, actie, trouw, empathie, liefde.

Waardevol: egocentrisme, hebzucht, genot, rijkdom, oorlog, wapens, muren, roem.

Ach, zo kan ik wel doorgaan.

De sentimentele attitude is de beste, want het gaat om een hond die zijn kop op je schoot legt, een kleinkind dat lacht, een ochtendwandeling, een meisje dat voor jou haar borsten ontbloot, een aardig liedje in je hoofd.

Nul keer woordwaarde