‘Hoe voel je je?’
‘Zinloos.’
‘Is dat een gevoel?’

Hoe vaak heb ik deze dialoog al niet gevoerd?
Te vaak.

Misschien is dit besef van nutteloosheid wel een van de redenen waarom ik schrijf. Niks heeft zin. Dat dringt niet alleen tot het diepste van je wezen door, het is ook de conclusie van je particuliere filosofische overwegingen. Dus doe je maar iets wat je voor jezelf nuttig vindt. In mijn geval was dat schrijven, het scheppen van verhalen waarin een wereld werd voorgesteld die eveneens zinloos was.

Schrijver zijn, boeken publiceren, een rol spelen in de intellectuele beau monde, in de kantlijn de veranderingen voorbereiden die van grote invloed zouden zijn. Daar hoorde een bepaald leven bij: laat opstaan, koffiedrinken in een café met vrienden, alvast de wereld doornemen met de kranten, in het café schrijven tegenover een vriendin die ook schrijft (Sartre en De Beauvoir), dan naar de bioscoop gaan of lezen, lekker eten, terug naar het café om te drinken, een meisje mee naar huis nemen, en misschien wel verliefd worden.

Zo’n dag heb ik nooit gehad.

Soms wat fragmenten ervan. Het koffiedrinken en de krant lezen. Zinloosheid werd gevuld met even zinloze gevoelens als ambitie en minderwaardigheid; steeds kwam er een woord bij dat een gevoel zou beschrijven, maar ik raakte verward door de volgorde: bestond de kwaal eerder dan het woord, of het woord eerder dan de kwaal.

‘Hoe voel je je?’ vroeg de psychiater.
‘Depressief’, zei ik.

Dan beschreef ik wat ik voelde – met grapjes tussendoor en woordspelingen, fraaie, soms geleende aforismen en homerische vergelijkingen, want ik wilde vooral bewijzen dat ik auteur was – maar ik formuleerde niets anders dan romantische aandoeningen. Ik zat goed in mijn Baudelaire en Rimbaud. En wat ik beschreef, voelde ik helemaal niet. Maar door het te beschrijven kon ik het wel voelen. Dacht ik. Of was dat zo?

Ik dronk vervolgens alles om me heen kapot. Van huwelijken tot vriendschappen, van eventueel aanwezig talent (wat niet bestaat, bij niemand) tot vaderlijke plicht. Want uiteraard was ik vader geworden. Gek, dat is het enige in mijn hele leven waarvan ik het gevoel had en heb dat het niet zinloos was. Een kind. Hoe burgerlijk, dacht ik destijds. Tegelijkertijd meende ik: blijkbaar bestaat er zoiets als ‘zinvol’. De voortplanting.

Kunst is uiteindelijk een wat hooghartig woord voor tijdelijk vermaak

Ik ben daar nog niet uit.

Ondertussen maakte ik mezelf wijs dat het maken van verhalen, gedichten, toneelstukken, interviews en films zinvol was. Maar ondertussen stierven vrienden en vriendinnen. In mijn boekenkast staan hun boeken, hun platen (ik heb geen platenspeler meer) en hun video’s (kan ik niet meer afspelen) en cd’s (ik moet nog een cd-speler kopen). Een bordeel met dode hoeren.

Kunst is uiteindelijk een wat hooghartig woord voor tijdelijk vermaak.

Dat constante gevoel van: waarom doe ik dit? Waarom wil ik wijs zijn? Of mooi kunnen schrijven? Zinloos. Niet omdat ik bepaalde zaken niet kan en dus faal tegenover mijn eigen ambities, maar omdat ik de illusie niet kan volhouden dat er ook maar iets is wat iets voorstelt. Illusies, die mooie bellenblaasbellen, blaas je ondanks alles toch de wereld in.

Hoe doen jullie dat toch, collega’s?

Bij mijn eerste bezoek aan de schrijver Gerard Reve vroeg hij aan mij aan het eind van de avond: ‘Wil je niet katholiek worden? Het kost niets. Alleen wat je er zelf voor over hebt. Liever ietsje meer dan ietsje minder natuurlijk.’

Ik lachte.

‘Ik geloof niet in God’, zei ik.
‘Nou, laat Hem dat maar niet horen. Niet dat Hij dan kwaad wordt, hoor. Maar wel bedroefd.’

Waarom bewonderde ik Gerard zo?

In mijn ogen had hij als auteur het hoogste bereikt. Maar zelden heb ik zo’n getourmenteerde geest ontmoet. Zonder religie was voor hem alles zinloos.