Ik kan me in geen enkele omstandigheid een foutere openingszin voorstellen dan: Ik was vorige week op een congres over democratie. Hoe dan ook, ik was er. Het is tenslotte een belangrijk onderwerp dat ons allemaal aangaat. Er was een mevrouw die verslag deed van een inspraakavond waar maar twee burgers waren komen opdraven. Er was ook een man die meende dat je alleen beslissingen zou mogen nemen als niemand tegen was. Voor dat principe bestond een Engels woord, maar er was ook een wethouder die het juist heel belangrijk vond dat je alleen voor iedereen begrijpelijke woorden gebruikte. Het kon toen niet lang meer duren voor iemand zou opstaan om te zeggen dat politieke partijen door het internet helemaal hebben afgedaan. Ik had wat tijd voor eigen onderzoek. Een vijfde van de aanwezigen was vrouw. Zeven procent deed een dutje. Geen allochtonen in de zaal. Mijn gedachten dwaalden af. Multatuli beschrijft in ergens in zijn Ideën de «congressenredder». Dat is een man die bij elk onderwerp 1001 frasen weet te plaatsen, die zich niet bekommert om wie de waarheid aan zijn zijde heeft, maar voor de vuist weg een betoog afsteekt dat alle bezoekers verrukt en verbroederd achterlaat. Wat zou hij hier gezegd hebben?

Terwijl ik me dat afvroeg, hoorde ik een professor met de open deur klepperen dat vertrouwen afhankelijk is van relatieve zekerheden. Precies, stelde een partijvoorzitter dankbaar: dat vertrouwen van burgers in democratie is onverminderd groot. Daar zit de crux. Het debat over de Nederlandse democratie voltrekt zich in een goedgemutste sfeer. Er is een grote rijkdom aan lokale en nationale experimenten om de negentiende-eeuwse parlementaire democratie te vernieuwen. Maar bij gebrek aan urgentie eisen alleen direct betrokkenen hun aandeel op. Het lijkt erop dat deze professionals daarbij vooral hun eigen rol als inzet nemen. Politici vinden meestal dat om de democratie te redden, je als politicus harder moet werken; journalisten vaak dat politici helderder standpunten moeten uitdragen of minder pretenties moeten hebben; adviseurs altijd dat politici meer moeten uitbesteden. On willekeurig ontstaat zo het beeld van een discussie over het algemeen belang die gevoerd wordt in termen van particulier belang. Zo’n gesprek gaat onvermijdelijk over de hoofden van mensen heen. Het zou de moeite waard zijn politici te vragen de fout eens niet bij henzelf te zoeken, en de andere beroepsgroepen te vragen dat nu juist wél te doen.

Ik blijk naast een boekenkastje te zitten. Mijn oog dwaalt langs de wetboekjes in de editie Schuurman Jordens. Ik graai blindelings en beland in de Nuttige Dierenwet. Vier pagina’s Nuttige Dierenwet. Zou Gerard Reve, pleitbezorger van onder meer de katholieke dieren, zijn entree in de politiek hebben gemaakt? De tekst blijkt laatstelijk gewijzigd in 1993. «Alzo wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is voorschriften vast te stellen tot in bescherming nemen van in het wild levende nuttige dieren.»

Dat is democratie: niet de taal van het volk, maar toch tenminste de taal van de volksschrijver.