Over de cruciale rol van premier Ruud Lubbers, die voor het oog van de natie zijn zelfverkozen opvolger Elco Brinkman de politieke nek had omgedraaid, werd niets substantieels meegedeeld. De commissie hield het op ‘incidenten’ en ‘misverstanden’ en verwierp elke suggestie dat de eigen ondergang weleens groots en meeslepend kon zijn geweest. Kortom, de shakespeareaanse dimensie ontbrak - een des te groter gemis omdat de legendarische minister van CRM Marga Klompe, gelijk een heks uit Macbeth, Lubbers ooit de omineuze woorden toevoegde: ‘De macht zal je corrumperen. Zelfs als je dat beseft, zelfs als je probeert er goed mee om te gaan, het zal ook jou gebeuren.’
Maar de parlementaire journalistiek is geduldig en afgelopen week is de ware toedracht dan toch grotendeels aan het licht gekomen. Uit onthullingen in het boek De stranding van journalist Marcel Metze, alsmede in het KRO-programma Brandpunt van afgelopen vrijdag, wordt duidelijk welke deerniswekkende taferelen zich tijdens het annus horribilis in de CDA-top hebben afgespeeld. De animositeit tussen Lubbers en Brinkman liep nog hoger op dan we al wisten. Terwijl de in het nauw gedreven lijsttrekker steeds vervaarlijker langs de electorale afgrond scheerde, nam de neerslachtigheid van de minister-president steeds groteskere vormen aan. Uit brieven en uitspraken van de betrokkenen verrijst het beeld van een schip dat door een halsstarrige stuurman op de klippen wordt gejaagd, terwijl het gejammer aan dek niet van de lucht is en de koopman-kapitein in machteloos gebed om redding smeekt.
ZO ZIJN DE WARE afscheidswoorden van Ruud Lubbers niet de woorden die hij sprak bij zijn ambtsoverdracht in augustus, maar de slotzinnen van een brief die hij vier maanden eerder aan de bestuurlijke top van zijn eigen partij richtte. Geschreven na de nederlaag bij de gemeenteraadsverkiezingen en met de vermoedelijk nog desastreuzere uitslag van de landelijke verkiezingen in het verschiet, gaven ze tegelijk uitdrukking aan zijn eigen wanhoop en aan de ontreddering waaraan de partij ten prooi was. Het zijn woorden die je, in het licht van bijna honderd jaar ongebroken confessionele machtsvorming in ons land, proevend door de mond laat rollen. ‘Wat mij rest is te bidden. Dat valt mij - ondanks al mijn zondigheid - niet zwaar. Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God mijn Heer.’
Op dat moment wisten slechts enkele inti mi dat Lubbers op het punt had gestaan om het ontslag van zijn kabinet in te dienen. Hij had het gevoel dat er niets meer uit zijn handen kwam. De coalitiepartner PvdA had het WAO-debacle nog vers in het geheugen en vertraagde de besluitvorming over de sociale zekerheid, terwijl de CDA-lijsttrekker op verkiezingsbijeenkomsten een steeds hogere toon aansloeg. Gesteund door partijvoorzitter Wim van Velzen en rechtsdraaiende back-benchers als Hans Hillen en Jaap de Hoop Scheffer leek Brinkman zelfs aan te sturen op een openlijke breuk met het kabinet, dat hij ‘stroperigheid’ en ‘gebrek aan daadkracht’ verweet.
Opiniepeilingen wezen intussen uit dat deze strategie het CDA wekelijks een zetel kostte, want de kiezers begrepen haarfijn dat daadkracht in Brinkmans vocabulaire gelijkstond aan nieuwe bezuinigingen. Tegelijk kon niemand anders dan Brinkman het CDA-verkiezingsprogramma, waarvan de kern bestond uit een bevriezing van alle uit keringen gedurende vier jaar, met overtuiging verdedigen. Het waren zenuwslopende dagen, waarin Lubbers geen mogelijkheid zag om de naderende ondergang af te wenden en intussen, in arren moede, halfslachtig contacten legde met andere regeringsleiders om zijn vooruitzichten op het voorzitterschap van de Europese Commissie te peilen.
Op 22 maart - na een halve opstand in de partij en het ontslag van zondebok Van Velzen, gevolgd door een nog diepere duikeling in de peilingen - nam Lubbers’ besluit vastere vorm aan. De groeiende kritiek uit de CDA-fractie gaf de doorslag. Als zelfs zijn eigen partij hem liet vallen, hield hij de eer liever aan zichzelf. Hij sloot zich op in het Torentje en zette zich aan het schrijven van een ontslagbrief: ‘De reden is gelegen in het feit dat ik nu, aan de vooravond van het Paasreces de balans opmakend, moet constateren dat de afgelopen maanden steeds duidelijker is gebleken dat het kabinet onvoldoende vertrouwen in de Kamer geniet.’ Indachtig Jan van Speyk doopte hij dit ontslagplan het ‘dynamiet-concept’. Zijn goede vriend Jan de Koning, de oud-minister van Sociale Zaken, wist hem ervan af te houden, maar in een nieuwe brief aan de partijtop stak hij zijn radeloosheid niet onder stoelen of banken: ‘Het is een drama geworden. Het drama is echter nog groter omdat er niet echt consequenties worden getrokken. Elco heeft slechts een doel, een toetsingscriterium: doorgaan, ook als de “politieke dood” erop volgt. Naar mijn overtuiging is nu echt het moment aangekomen dat Elco als lijsttrekker terugtreedt.’
Lubbers besprak de brief met vertrouwelingen en suggereerde noodoplossingen, zoals een lijsttrekkerschap van kamervoorzitter Wim Deetman, of van staatssecretaris Yvonne van Rooy, in combinatie met oud- Europees Commissaris Frans Andriessen of minister van Buitenlandse Zaken Pieter Kooymans als beoogd premier. In het uiterste geval, zo vertrouwde hij waarnemend partijvoorzitster Tineke Lodders toe, wilde hij zelf nog wel een vierde termijn volmaken.
Verontrust constateerden zijn politieke vrienden hoe bij de geboren strateeg en leider van drie opeenvolgende kabinetten een voor een de stoppen doorsloegen. ‘Hij zag het niet meer zitten’, aldus oud-minister van Sociale Zaken Bert de Vries: ‘Ik wil niet zeggen dat hij de kluts kwijt was, maar hij dacht in wanhoopsscenario’s.’ Geleidelijk verlegden deze wanhoopsscenario’s zich van het opblazen van zijn eigen kabinet naar het opblazen van Elco Brinkman. Terwijl de wakkere lijstrekker al knopen doorhakkend en handen uit de mouwen stekend door het land trok, werden achter de ruitjes van het Torentje steeds uitzinniger plannen uitgebroed om hem te dynamiteren.
Op vrijdag 8 april werd de oplossing Lubbers ogenschijnlijk in de schoot geworpen door de KRO. Het is nog altijd niet duidelijk hoe de uitzending van het programma Reporter, waarin Brinkmans commissariaat bij het van fraude verdachte bedrijf Arscop openbaar werd gemaakt, tot stand is gekomen. Gezien de nog altijd voortwoekerende bloedgroepenstrijd binnen het CDA ligt een roomse combine van Lubbers, minister van Justitie Hirsch Ballin (verantwoordelijk voor de Fiod) en KRO-directeur Gerrit Braks (de voormalige minister van Visfraude) voor de hand, maar bewijzen ontbreken. Hoe dan ook, toen Hirsch Ballin tijdens de ministerraad het nieuwtje van de uitzending van die avond aan Lubbers doorbriefde, gaf deze hem een papiertje terug met de woorden: ‘A blessing in disguise?’
Diezelfde avond richtte de CDA-top een rechtstreeks verzoek aan Brinkman om voortaan slechts als lijsttrekker te fungeren, met Lubbers in de rol van beoogd premier. Maar Brinkman weigerde pertinent: ‘Als Ruud het nog een keer wil doen, mij best. Maar dan stap ik vanavond op.’ Niemand durfde de confrontatie aan, behalve Hirsch Ballin, maar hem werd op subtiele wijze te verstaan gegeven dat hij na het vertrouwensvotum van de CDA-fractie in het IRT-debat collega Brinkman enig krediet verschuldigd was. En zo gaven de aanwezigen zichzelf, en daarmee de verkiezingen, gewonnen. Terwijl Brinkman met zijn onafscheidelijke voorlichter Frits Wester de luxueuze CDA-campagnebus besteeg, schreef Lubbers zijn verkapte afscheidsbrief met slotbede. Hij memoreerde de verrechtsing van de partij, de strategische fouten van Brinkman, de fatale uitkeringsparagraaf in het verkiezingsprogramma en zijn eigen, vergeefse pogingen om het tij te keren. ‘Ziehier het relaas dat voor jullie niet nieuw is. Hoe een volkspartij zich laat marginaliseren, omdat het “wij horen bij elkaar” niet meer zichtbaar wordt gemaakt.’
Twee dagen later presenteerde Nova een enquete waaruit bleek dat niet meer dan zes procent van de kiezers Brinkman als nieuwe premier zag.
ONDANKS DE ‘opperste verwarring’ die in het Torentje heerste, bevatte het noodlotsproza van Lubbers een kern van waarheid. De sleutel tot het CDA-drama is inderdaad de vraag waarom de partij zich heeft laten marginaliseren - een vraag die in De stranding uitvoerig aan de orde komt. Volgens Metze heeft het CDA rond 1990 de traditionele aanhang in het katholieke en protestants-christelijke middenveld van zich vervreemd en daarmee zijn solide positie in het centrum van de macht voorgoed uit handen gegeven. Ooit diende het geloof als voornaamste bindmiddel voor de aan het CDA verbonden maatschappelijke organisaties, zoals de vakbonden en werkgeversorganisaties, de boeren- en tuindersbonden, de ouderenbonden en de diverse koepels voor onderwijs, welzijnswerk en gezondheidszorg. In de jaren zeventig en tachtig was de confessionele identiteit van de organisaties echter ‘verdampt’, zodat de naakte belangenstrijd het won van de samenwerking en de christelijke solidariteitsgedachte. Het bijzonder onderwijs leerde fuseren met het openbaar onderwijs omwille van de leerlingenaantallen. De christelijke werkgevers bundelden de krachten met het niet-confessionele VNO om de concurrentie op de wereldmarkt het hoofd te bieden, de christelijke boeren en tuinders fuseerden met hun katholieke en algemene collega’s, enzovoorts.
Aanvankelijk werd de leegloop gestuit door de hoopvolle versmelting van de drie confessionele partijen in het CDA en door het ‘Lubbers-effect’, maar door de onophoudelijke bezuinigingen van de kabinetten- Lubbers I en II joeg het CDA in hoog tempo werknemers, onderwijzend personeel, boeren, ouderen en tal van andere groepen tegen zich in het harnas. De jaren tachtig, waarin de politieke generatie van Brinkman groot werd, waren het decennium van de plukbare samenleving: als minister hield Brinkman wedstrijdjes met zijn collega Deetman wie het hardst kon bezuinigen.
Volgens Metze werd de electorale schade als gevolg van deze mentaliteit veel te laat onderkend, omdat de CDA-top was verblind door de arrogantie van de macht. De enige die in de jaren tachtig principieel weerwerk bood, was Bert de Vries, sinds 1982 fractievoorzitter en vanaf 1989 minister van Sociale Zaken. Hij bepleitte een ondergrens voor de collectieve uitgaven (ook wel de ‘Bert- norm’ genoemd) en verzette zich consequent tegen afschaffing van het minimumloon en het loslaten van de daaraan gekoppelde uitkeringen. Volgens Metze bracht de kwestie van het minimumloon rond Pasen 1988 tenslotte een waterscheiding in de partij teweeg: ‘Op dat moment werd voor het eerst een kloof in het CDA zichtbaar, die zich sinds het eenheidsstreven van begin jaren tachtig niet meer had kunnen openbaren. Deze tegenstelling is niet meer overbrugd.’
LUBBERS VOND BRINKMAN aanvankelijk uitdagend en inventief. Toen de jonge no nonsense-profeet uit Leiden, gesouffleerd door zwaargewichten als Onno Ruding, Jelle Zijlstra, werkgeversvoorzitter Rinnooy Kan en Robeco-president Piet Korteweg, eenmaal fractievoorzitter was, bleek het te laat om hem in te tomen. Enigszins gechargeerd kun je zeggen dat de lichting ‘christen-technocraten’ - van Ruding tot de door Van Velzen naar voren geschoven econoom Ad Kolnaar - de partij noodlottig is geworden. Kenmerkend was de geimproviseerde radio-uitzending van januari 1994, waarin Van Velzen en Kolnaar met verve de bevriezing van alle uitkeringen verdedigden. ‘Ook de AOW?’ vroeg de presentator ongelovig. Ja, ook de AOW, beaamde het duo. Vervolgens, aldus Metze, ‘brak de hel los’.
Overigens is de marginalisering van de Nederlandse christen-democratie verre van uniek. De VU-politicoloog Kees van Kersbergen, die vergelijkend onderzoek doet naar de Europese christen-democratische partijen, wijst graag op de overeenkomsten met Italie. Van Kersbergen: ‘Daar heeft de macht van de christen-democratie ook altijd berust op een vergelijk tussen uiteenlopende maatschappelijke belangen, waarbij de godsdienst als bindmiddel diende. Naarmate de invloed van de godsdienst afnam, moest de Democrazia Cristiana steeds meer financiele ruilmiddelen inzetten om de consensus af te dwingen. Toen die middelen door het stringente bezuinigingsbeleid van de jaren tachtig opraakten, stortte het systeem ineen. Hoewel de Nederlandse christen-democraten in de jaren tachtig nog wel een grote ideologische produktie voortbrachten - onder meer het verbindende concept van de 'verantwoordelijke samenleving’ - is het CDA in wezen bezweken aan een zelfde gebrek aan ruilmiddelen. Die heeft de partij zelf wegbezuinigd.‘
Uniek was alleen het machtsvertoon waarmee Lubbers Elco Brinkman als zijn opvolger aanwees en hem vervolgens ten val bracht, een val waarin hij zelf werd meegesleept, zodat Marga Klompe postuum gelijk kreeg.