Bij ‘Een Hollander in Parijs’ denk je al gauw aan de broers Van Gogh, Mondriaan, Campert en Kousbroek, Sylvia Kristel, Adriaan van Dis, Wilfred De Bruijn of, recent, Bas Heijne. Maar wie denkt aan Josephus Augustus Knip (Tilburg, 1777)? Als u Knip kent eet ik mijn hoed op, al leert Wikipedia me dat hij in 1808 als schilder de Franse(!) Prix de Rome won, wat David, Delacroix, Manet en Degas nooit is gelukt (David overwoog zelfmoord na de derde mislukking). Knip komt langs in de NTR-serie Een Hollander in Parijs waarin Philip Freriks de sporen volgt van zes negentiende-eeuwse Nederlandse schilders die zich in Parijs vestigden. Vincent is daar niet eens bij. Knip trouwens ook niet echt. Die figureert alleen als maker van een braaf schilderij van het Maison de Buffon in de Jardin des Plantes, waar we achter een venster een mansfiguurtje zien. Het is de meer dan succesvolle bewoner, Gerard van Spaendonck (1746-1822), ook al uit Tilburg afkomstig, die ‘wereldberoemd in Parijs’ werd. Waar hij op zijn 23ste, twintig jaar voor de revolutie, arriveerde en vooral uitblonk in bloemschilderen.
Freriks begint in hartje stad, op het Place des Petits-Pères, vlak bij het Palais Royal, destijds een van de drukste plekken van de stad omdat de diligences er aankwamen. Gerard had dertig gulden bij zich, verdiend met het beschilderen van de stadspoort van Breda en genoeg voor wat weken verblijf. Wat volgt is een overzicht van zijn loopbaan in de context van de Grote Geschiedenis. De mop over de man die zijn vijand ‘interessante tijden’ toewenst is hier bij uitstek van toepassing want wie het binnen vijf jaar tot miniatuurschilder aan het hof van Louis XVI schopt, en in 1780 hoogleraar bloemschilderkunst aan de Jardin des Plantes wordt, die maakt niet alleen een geweldige carrière maar die krijgt het in 1789, als relatie van adel en hof, Spaans benauwd. Dat moet hij het ook gekregen hebben, maar eigenlijk is daarover heel weinig bekend. En al heeft Freriks de best denkbare gids ingehuurd (kunsthistorica Mayken Jonkman die de brieven van de man heeft bestudeerd), behalve dat hij een ‘beminnelijke, behulpzame, bescheiden man’ was, wiens Parijse carrière begon dankzij een gimmick (het beschilderen van poeder- en snuifdoosjes – succes fou in verveelde hofkringen) komen we weinig over leven en denken van de kunstenaar te weten. Hoogstens dat hij zich politiek knap op de vlakte hield: in die brieven nooit enige kritiek op een van de opeenvolgende regimes.
Vandaar dat overlijden in bed, in 1822. Nee, we weten nog iets: hij leefde met een huishoudster en had waarschijnlijk geen kinderen. ‘Was die vrouw jonger dan hij?’ ‘Onbekend, maar waarschijnlijk wel’, zegt de wetenschapster. ‘Go, dan zou je toch allerlei dingen gaan denken’, reageert Freriks olijk. Of hij doelt op ongehuwd samenleven of op mogelijke herenliefde van de kunstenaar, je weet het niet, maar wat is dat allemachtig oubollig, Hollands en onhistorisch ineen. Onhistorisch gezien in de context van plaats en tijd, alsof Parijs Kampen was. Terwijl Freriks kort daarvoor nog uitlegde hoe de galerijen bij het Palais Royal tot openluchtbordeel uitgroeiden waar jan en alleman zijn gerief kwam halen bij dames die zich zomaar aanboden. En dat geheel op ‘o-la-la’-toon. Onhistorisch ook in de verwarrende vogelvlucht waarmee de Franse Revolutie wordt afgeraffeld, met een apart hoofdstukje over guillotine en beulsfamilies die alleen onderling huwelijkspartners konden vinden.
Freriks drinkt een witte wijn op een terrasje en eet met Mayken een gebakje bij Le Procop omdat dat het oudste restaurant is en daar ‘iedereen’ at, onder meer de Revolutieleiders, dus misschien Van Spaendonck ook. Het duo gaat dan naar het Maison de Buffon om daar binnen te zoeken naar het raam waarachter Knip hem afbeeldde. We krijgen uitgebreid mee dat ze op de verkeerde verdieping belanden, dat er binnen veel vertimmerd is want het is kantoor geworden, dat ze het in Frankrijk niet op prijs stellen als je zomaar met een cameraploeg binnen komt vallen (in Nederland wel dan?) en dat dat raam geen zicht meer op de Jardin biedt. Allemachtig. Jeroen Krabbé’s bezoeken aan schilderslocaties leveren incidenteel ook wel eens weinig op, maar Krabbé heeft gedrevenheid plus eigen kennis en kunde inzake leven en werken van zijn helden en een oprechte behoefte tot overdracht.
De dag dat ik dit schrijf wordt bekend dat het Rijksmuseum voor 900.000 euro een bloemstilleven van Van Spaendonck heeft gekocht van een Parijse galerie, sinds woensdag al op zaal te zien. Directeur Dibbits: ‘Prachtige aankoop waarmee we de zomer voorgoed in het museum hebben’. En waarmee ‘Hollander in Parijs’ onverwacht ook nog actualiteit krijgt. Maar ook van dat soort groter werk zien we weinig. Wel enkele van de vijftig indrukwekkende aquarellen van planten en bloemen die hij maakte voor de koninklijke verzameling van botanische afbeeldingen, Les vélins du roi. Van Spaendonck is dus Onbekende Grote en zo een aflevering is verdiend eerbetoon. En zou informatief en leuk voor de kijker kunnen zijn, waren er niet die stoplappen en die, ik herhaal, schalkse oubolligheid.
Term die zich ook opdringt wanneer Freriks ons De slimste mens (KRO-NCRV) brengt, waardoor ik bijna alle deelnemers daaraan, van Joost de Vries via Klaas Dijkhof tot AD-collega Angela de Jong, noodgedwongen miste. Gisteren vanwege dit Freriks-portretje toch even gekeken en Philip Huff gespot, maar alleen al bij de lollige voorgesprekjes met kandidaten en de dito toon waarop hij een kijkersvraag aan presentatiecollega Maarten van Rossem voorlas, gegeten en gedronken. Die vraag betrof de relatie tussen zus en broers Van Rossem, zoals we die geregeld voorgezet krijgen in Hier zijn de Van Rossems (NTR). Stadsbezoeken van een kunsthistorica, een historicus en een architectuurhistoricus, begeleid door de commentaarstem van… Philip Freriks. Die specialismen zouden iets moois op kunnen leveren, maar genoemde kijkersvraag verraadt al wat er aan de hand is: ‘Jullie bakkeleien daar heel wat af; wat waren vroeger de verhoudingen in het gezin? Wie had het laatste woord? U toch?’ Van Rossem, met de eeuwige gelaatsuitdrukking van iemand die heel wat beters te doen heeft dan bij een spelletje op de televisie te verschijnen, schrijft het aan zijn zuster toe.
Ik dacht terug aan de enige aflevering die ik uitkeek: Aken. Omdat ik daar vaak en graag kwam. Ik hoopte op dieper kennis dan die van het stadsgidsje. Het werd een feest der herkenning qua beelden, maar het wezenloos Rossems gehakketak om gehakketak bleek de tamelijk magere informatievoorziening ruimschoots te overtreffen. Eén op de tien keer valt er te grijnzen, maar bij de oude mannen van de Muppet Show was tenminste elke zin raak. ‘Dat gezeur van ons’, zegt zus Sis volkomen terecht. Vliegen afvangen, dat is de core business van de beroemdste der Geschwister, die er slecht tegen kan als hij niet zelf aan het woord is. Zijn ze in de fabelachtige Paltskapel, geen woord over de San Vitale-basiliek in Ravenna, voornaamste inspiratiebron, inclusief achthoek, galerij en mozaïeken. Zwak van Vincent, al is die verreweg de meest pruimbare. En dan hebben we nog het Jugendstil-zwembad te goed, waar Vincent enthousiast over vertelt, wat in het niet valt bij Maartens gekanker over zwemmen en zijn angst in het water te vallen. Is er een dokter in de zaal? Zus zou er juist graag in springen, het liefst zonder kleren. ‘Jij bent toch ook niet preuts, Vincent?’
Maar misschien is mijn ergernis elitair en geldt hier de sandwichformule: wie dit geëmmer leuk vindt krijgt informatie over Karel de Grote mee. Ik sta voor een dilemma: kijk ik verder naar die Parijse Hollanders? Ze zijn er interessant en voor mij als leek onbekend genoeg voor: Ary Scheffer, Johan Barthold Jongkind, Jacob Maris, Thérèse Schwarze en Kees van Dongen. Bovendien zal er veel meer over hen bekend zijn dan over de geheimzinnige Van Spaendonck. Maar ja, die presentatie.
Een Hollander in Parijs, NTR, vanaf donderdag 6 september, NPO 2, 21.30 uur.