Er zat iets te grommen in mijn kamer. Ik was de kat al aan het toeroepen dat hij ermee moest ophouden – hij kan zijn zus niet uitstaan – tot ik erachter kwam dat ik het zelf was. Het heeft te maken met dat boek.

Hoe zal ik het eens zeggen zonder dat ik klink als iemand die een ander zijn, haar, of in dit geval: hun, succes niet gun. Tim Parks schreef deze week op de site van The New York Review of Books dat hij zich zelden tot nooit afvraagt waarom anderen niet net zo veel houden van de boeken als waar hij van houdt. Omgekeerd is een ander verhaal. ‘Hoe is het mogelijk dat iemand dit een goed boek vindt?’ schrijft hij getergd, en hij heeft het dan over het werk van in mijn ogen toch tamelijk onverdachte schrijvers als Murakami, Rushdie, Franzen.

Ik heb iets soortgelijks, maar dan met een ander type schrijver en een ander type boek. Misschien het soort literatuur waarmee ik me ook helemaal niet bezig zou moeten houden, maar ja, het staart me overal aan, het tettert me op affiches tegemoet, het is op televisie, op de radio, het bezet de schappen in de boekhandel, ik kan geen krant of tijdschrift openslaan of de foto’s kijken me aan, en dan al die interviews! In telkens dezelfde bewoordingen wordt het verhaal eromheen opgedist, er hangt een aura van heiligheid omheen want het gaat over iemand die een ander hielp héle erge echt gebeurde dingen in een verhaal onder te brengen, en jij en ik en iedereen weten dan ook al onmiddellijk over welke Hele Erge Dingen het gaat; die Hele Erge Dingen waarvan niemand blijkbaar ooit genoeg krijgt om er kennis van te nemen, want binnen een week staat het op nummer één van de Top zestig van de best verkochte boeken. En dan moet de Sint nog komen, en de Kerst, ja dit boek blijft nog wel even bij ons.

‘Sommige geheimen zijn te groot om te delen’, luidt de slogan van het boek, alleen dat al; wij weten allemaal dat er altijd maar één geheim te groot is om te delen, en hoe pervers is het om net te doen alsof dat niet zo is.

Wij weten allemaal dat er altijd maar één geheim te groot is om te delen

In In Praise of Messy Lives (in vertaling uitgekomen als Lof op het rommelige leven) wijdt de Amerikaanse publiciste Katie Roiphe een essay aan de plaag die de laat twintigste-eeuwse en begin eenentwintigste-eeuwse literatuur teistert. Je kunt geen boek opslaan, of er is sprake van ‘a dark secret’. Is het onderwerp van incest of seksueel misbruik inherent goedkoop, vraagt ze zich af. Het pleit voor de intelligente zachtmoedigheid van Roiphe dat ze antwoordt: niet per se. Maar, voegt ze hieraan toe, de beschreven situatie zelf is zo extreem dat die hoe dan ook de interesse van de lezer wekt. Als de vader onder zijn dochters nachthemd reikt, kunnen we niet anders dan gefascineerd zijn, of de schrijver nu kan schrijven of niet.

Het bij nader inzien misschien wel knappe van alle rumoer rondom dit boek is de stralende tevredenheid waarmee het allerbanaalste als het allermooiste wordt gebracht. Allereerst het feit dat de schrijfster het verhaal van een ander vertelt omdat ze zelf geen idee had waarover ze moest schrijven. Dit wordt het verhaal voor de buitenwacht: de een kan schrijven maar heeft geen verhaal, de ander kan niet schrijven maar heeft een verhaal.

Dan: doen alsof dit verhaal nog nooit geschreven is. Niet op deze manier! Kate Roiphe noemt dit een van de kenmerken van incestliteratuur: preluderen op iets ongekends. De kunst is om te doen alsof er nog iets ademloos onthuld kan worden, én alsof er nog niet eerder op deze manier over geschreven is. Uniek selling point van dit boek zou de mengeling ernst/humor zijn.

‘Je zus mag hier ook wonen!’ roep ik naar de kat, die slaperig zijn onschuldige kop opsteekt. Ondertussen is de grappigheid van dit boek niet echt grappig. Het is meer de categorie arbeideristisch schrijven, vetter dan vet. Keurige schrijfster zet Rotterdams accent op. En de ernst? Dat valt gek genoeg ook wel mee. Ernstig wordt dit soort boeken pas als goed en kwaad niet bij voorbaat vastliggen. Als je ook als lezer het gevoel krijgt deelgenoot te worden gemaakt van een verwarring die een meisjesleven lang kan aanhouden. Maar dan zou het verhaal een stuk minder grappig worden.