Die Adam en Eva staan er niet en hebben er nooit gestaan. Maar de hoeve wel, en die staat er nog steeds. In het lintdorp Hoenkoop, tussen Haastrecht en Oudewater, midden in de Lopikerwaard. De bouwzeilen klapperen in de koude, vlakke wind die over de polder aan komt zeilen. Water-Snoodt wordt verbouwd. Door de Werkgroep Behoud Lopikerwaard, lees ik. De werkgroep blijkt de hobby te zijn van dr. Bernt Feis, voormalig wethouder te Oudewater. Hoewel de hoeve niet erg groot is, zeker niet zo groot als Herman de Man haar in Het wassende water voorstelt, passen er twee appartementen in, beide goed voor zo'n half miljoen per stuk. Cultuurbehoud is business.
In Het wassende water woont Gieljan Beijen op Water-Snoodt. Samen met zijn oude moeder. Gieljan is een steile boer met een zwaar gemoed. Een eenzaat, want ondanks drieste pogingen raakte hij nooit aan de vrouw. Daar berust hij in, maar er is een lange strijd aan voorafgegaan. Toen hij jong was, aan het begin van de roman, woedde in hem de ‘wilde grilling van ingehouden bloedzucht’. Hij stortte zich op het mooie daggeldersmeidje Nelia. Huwen mocht hij haar niet, zij was niet van zijn stand. Maar de liefdesdrang was al te sterk. ‘De wilde vervoering won het van zijn ijzig murren. Ze trilde met zijn hevigheid heerlijk mee. Maar de bezinning greep hÇm eer dan haar, als een kille nijping in zijn nekvel.’
Gieljan gehoorzaamt de stem van zijn toornige, verweduwde moeder. Hij verzaakt Nelia, van wie hij houdt, en trouwt met Aaigie, van wie hij niet houdt. Aaigie sterft in haar eerste kraambed. Uit woest verdriet, uit protest ook tegen zijn moeder die hem Nelia verbood en Aaigie opdrong, slaat Gieljan aan het dolen. ‘Hij ging in de kost bij Cornelissen, die herberg met afspanning houdt bij de Broeckerpoort te Ouˆwater.’
Ook die herberg staat er nog. ‘Bruin cafÇ Tante Pietje’ heet die nu. De ‘afspanning’, waar vroeger de paarden stonden, is sinds kort een biljartzaal. Toen ik er als kind kwam, stond er nog ÇÇn paard: dat van ome Frans en tante Pietje zelf. In het cafÇ hangt nu een foto van hen: parmantig in een rijtuig v¢¢r hun eigen kroeg. Frans en Pietje Kraan waren familie van me. Frans’ vader, Johan Kraan, heeft Herman de Man gekend in diens Lopikerwaardse tijd. De nieuwe uitbaatster zegt Het wassende water nooit te hebben gelezen. Stamgast Arie, met boerenvetkuif, wel.
IK GA VAN OUDEWATER langs de IJssel richting Haastrecht. De IJssel, de noordgrens van de Lopikerwaard, is er smal. Vlak voor Haastrecht wordt het landschap ruimer. Er is ook meer buitendijks land. Er staat zelfs een groot, monsterlijk klooster buiten de dijk. Haastrecht is een katholieke enclave in de diep-protestantse Lopikerwaard.
Recht tegenover het klooster ligt een boerenhoeve met de neus op de dijk gedrukt. Ernaast een poort met twee staanders, op elk een stenen gans. Op deze hoeve, de Gansenburgh, woont Henk PovÇe, auteur van een biografische schets van Herman de Man.
PovÇe wordt zijn leven lang al door Herman de Man achtervolgd. De eerste keer was in Brussel, rond 1970. PovÇe was zwervend copywriter. Een Vlaamse uitgever vroeg hem om een minibiografie van Herman de Man, bestemd voor het onderwijs. PovÇe deed het.
Hoe komt een Vlaamse uitgeverij erbij een minibiografie te wijden aan een betrekkelijk onbekend, literair nooit hoog aangeslagen, oer-Hollandse streekromanschrijver? De uitgeverij was Orion/DesclÇe de Brouwer, een conservatief katholiek bolwerk, eerder uitgever van Pieter van der Meer de Walcheren, de katholieke denker die een belangrijke rol speelde bij Herman de Mans overgang, in 1927, van het joodse naar het roomse geloof. Zo zat dat dus.
PovÇe was al te enthousiast te werk gegaan. De tekst overschreed de maximum lengte, er moest veel uit. Maar toen halverwege de jaren tachtig - hij woonde inmiddels bij Schoonhoven, onder aan de Lekdijk - ineens twee uitgevers op zijn stoep stonden voor een nieuwe biografie van Herman de Man, hoefde hij slechts de weggesneden passages in te voegen en de zaak was geklaard. De ene uitgever was Martin Ros van de Arbeiderspers, voor wie Herman de Man de superster van de vooroorlogse vaderlandse letteren was. De ander was Kees van den Hoek van uitgeverij Thoth. Van den Hoek kreeg het boek, Ros schreef, fair enough, het voorwoord. ‘Waarom zou ik als lezer literair niet even hard van De Man kunnen genieten als van Tolstoj of Balzac?’
Inmiddels woont PovÇe aan de andere kant van de Lopikerwaard, aan de IJsseldijk, op de hofstede met de twee ganzen. En verdomd, ook daar weet Herman de Man hem te vinden. In De Mans De barre winter van negentig staat het verhaal ‘Twee ganzen van steen’. Over een boerderij met twee stenen ganzen op de inrijpoort. De Man plaatst de boerderij aan de Vlist, de westgrens van de Lopikerwaard. Dat is het procÇdÇ-De Man: alles is echt, de plaatsen, de mensen, de hoeven, hij heeft ze uit het leven gegrepen, hij verwisselt alleen de namen en zet ze ergens anders neer.
Met uitzondering van Water-Snoodt. Die staat in Het wassende water ook waar hij in het echt staat. En daar komt dan op zekere winterse dag die haastige motorrijder aansnellen. Met een noodbrief van de burgemeester voor dijkgraaf Beijen. Want dat is Gieljan inmiddels, dijkgraaf, dankzij zijn rechtzinnigheid, zijn voorbeeldig nabuurschap, zijn aanzien en gezag bij de boeren. Het ijs kruit de Lekdijken stuk! Er wordt een heldendaad verlangd van Beijen. Die verricht hij. Het ijs komt los. Maar als na het ijs de dooi het water vervaarlijk doet wassen, moet de dijkgraaf zijn polder laten vollopen om andere polders te redden. Het procÇdÇ-De Man: zo'n wassend water was al eeuwen niet meer voorgekomen, maar een roman wil drama.
VANAF DE HAASTRECHTSE Gansenburgh ga ik langs de Vlist naar Schoonhoven om daar de Lekdijk te bestijgen, de zuidgrens van de Lopikerwaard. Op die dijk is Nederland op z'n allermachtigst. Breeduit slingert de Lek tussen weidse uiterwaarden. De mooiste plek van Europa, vond Herman de Man en vindt Martin Ros. De Man reed er op zijn motor, Ros als jonggezel op zijn racefiets, als oudgezel in zijn sportcabriolet. ‘Men stapt soms uit en wandelt rond riet- en biezenvelden, over jaagpaden en tiendwegen, langs houtkaden en oude eendenkooien en treft nog wat men verloren waande: boomvalken, valeriaan, huiskruid, tureluur. De boerenbehuizingen doen soms oud-testamentisch aan en dragen het hart van de bewoners uit, dat soms zwaar op de hand want fors beproefd is, door de tijden, door het leven, door het water.’
Vanaf de Lekdijk landinwaarts is dat andere lintdorp van de Lopikerwaard te zien, Benschop, waar aan het dorpsplein de kinderjaren liggen van Herman de Man, oftewel Salomon (‘Sallie’) Herman Hamburger, de op 11 juli 1898 geboren zoon van Herman Salomon Hamburger en Sara Cohen Schavrien. Vader was ‘koopman in ellengoed en passementen’. Zodra hij er de leeftijd voor had trok ook Sallie met een kruiwagen vol ‘bonte neusdoeken, rouwdoeken, zwarte frontjes en sajet’ door de polder. Zo leerde hij de wereld kennen die hij later, onder de schrijversnaam Herman de Man, zou vereeuwigen.
Het wassende water was zijn doorbraak en hoogtepunt. Eerst verscheen het als feuilleton in De Groene Amsterdammer, later, in 1925, kwam het als boek uit. In ÇÇn klap was zijn naam gevestigd, bij publiek en kritiek, zij het niet bij zulke letterkundige azijnpissers en autocraten van het modernisme als Marsman, Ter Braak en Du Perron.
Hier, over de Lekdijk bij Jaarsveld, reed dijkgraaf Gieljan Beijen in die bange dagen op zijn ‘ongezaald boerenpaard’ en spoorde hij het werkvolk aan dat met het water streed. ‘Werkt! Want een krummel van onze dijk af… het land verzuipt!’ Over die Lekdijk motorde ook Herman de Man op zoek naar stof voor de ‘Hollandsche Tafereelen’, zijn rubriek in De Groene Amsterdammer. Dit soort stof: ‘Ik weet van een daggelder, die daar ergens woont in een gering huis op de waarden, dus onbeschermd door den dijk. Daar gaat haast geen jaar voorbij, of de Lek treedt in zijn povere behuizing. “Och minsch, water komt gauw, maar ’t is dun en ’t loopt van eigens weer terug. Wat wou je eigentlijk, man? Da k'om zoo'n bietje narigheid wegliep? Loopt een minsch ook van zijn wijf af, as d'r wat narigheid is? Nee ommers!”’
IN DE VERTE, aan de overzijde van de Lek, nu ingeklemd tussen snelwegtaluds, bruggen, viaducten en fly-overs, ligt het plaatsje waar de meest onbegrepen gebeurtenis in het leven van Herman de Man plaatsvond: Vianen. In de katholieke kerk aldaar liet De Man zich op 16 april 1927 Ezechi‰l Petrus Paulus dopen door pater Willibrordus Visser en onder het peterschap van Pieter van der Meer de Walcheren.
Waarom werd Herman de Man in godesnaam katholiek? We weten het niet. Hij heeft zich er zelf nergens helder over uitgelaten. Was het de mode? Hij was immers niet de enige die in die jaren zijn leven als linkse bohŠme be‰indigde in de armen van de moederkerk. Dichter Jean Cocteau in Frankrijk ging hem voor, en hier te lande jonkheer Pieter van der Meer de Walcheren, voorheen socialist, later kloosterling. Was het uit drang ergens bij te horen? Van der Meer de Walcheren maakte deel uit van de kring rond De Gemeenschap, ‘maandschrift voor katholieke reconstructie’, een kring van jonge kunstenaars en schrijvers bij wie De Man, enig jood onder stugge gristenen, regelmatig aanspraak zocht. Was het uit sentimentele devotie? Van der Meer de Walcheren laat in zijn memoires De Man en zijn vrouw bekennen hoe ze gegrepen werden door het leven van de heilige Theresia van Lisieux: ‘Wat is dat prachtig, die kleine Trees. Ik zie haar voor mij. Ze heeft ons te pakken; zij heeft ons in het hart gegrepen, mijn vrouw en mij. Wij worden zeker katholiek.’
Of was het om te ontkomen aan het klaaglijke lot van Gieljan Beijen? Als het verhaal al gedaan is, sluit Het wassende water af met een zwaarmoedige epiloog. ‘Het wassende water’ heet dat slotstuk nota bene, om de lezer in te peperen dat het hele voorafgaande verhaal maar een metafoor is. Dat de ware martelgang des levens niet de strijd tegen het water maar de strijd om God is. Arme Gieljan Beijen, zijn leven lang had hij zich weinig tot niets aan de kerk gelegen laten liggen. Maar God sloeg terug. ‘In Gieljans ziel wou de gisting na die zware emoties aan de dijk toch maar niet luwen. Ook niet met de jaren. Hij is de ouderdom ingegaan, met een vraag in de ruimte op zijn lippen. Nooit heeft hij recht geweten, waarom zijn groot hart z¢ martelen moest. Hij bleef klagelijk roepen en roepen… het water van verlangen wies naar zijn lippen… tende wier hij van opperst verlangen schier gek… “Mot ik dan verzuipen?” kloeg hij: “Och, Heer, wijst mijn de weg!”’
Ik steek mijn licht op bij GÇ Vaartjes, neerlandicus te Boskoop. Van hem verschijnt eind dit jaar een studieuze biografie van Herman de Man. Waarom werd De Man kartholiek? ‘Hij is wel met godszin maar zonder godsdienst opgevoed. Vanaf zijn jeugd is hij altijd op zoek geweest naar een godsdienst die hem paste. Niet het calvinisme van zijn poldergenoten, daar deed hij altijd snerend over. Deken Van Rossum in Benschop zette hem al jong op het pad van het katholicisme. Zijn latere contact met Vlaamse schrijvers als Stijn Streuvels deed de rest.’
Voor de volledigheid steek ik ook mijn licht op bij de Vereniging Herman de Man. Waarom werd De Man katholiek? De secretaris: ‘Als je het mij vraagt was het een jiddische truc. Een geforceerde manier om te assimileren.’ De Vereniging heeft het druk, nu het dit jaar De Mans eeuwfeest is. Wanneer, zoals de secretaris het uitdrukt, rumor in casa geen roet in het eten gooit, volgen er dit jaar: een grootse herdenking in november, een plaquette op het geboortehuis, een definitieve bibliografie, en een studie over inhoud en structuur van Het wassende water.
IK LOOP MAAR EVEN vooruit op laatstgenoemde studie. Wat is het echte drama van Het wassende water, als het niet het drama van het water is? Is dat het verlangen naar lichamelijke liefde, waar de eerste helft van het boek van doortrokken is (hetgeen, zo schrijft De Man ergens, ertoe leidde ‘dat een bekend Nederlands hoogwaardigheidsbekleder eens met de inzet van zijn gehele ambtswaardigheid verklaard heeft, dat Het wassende water tot de pornografie behoorde’)? Of zit het drama verscholen in het verlangen naar goddelijke liefde, waar het slothoofdstuk over gaat?
Herman de Man heeft nauwelijks iets autobiografisch nagelaten. Maar het heeft er de schijn van dat in Het wassende water meer autobiografie zit dan men zou denken. Misschien is Beijens strijd De Mans eigen strijd. En verliest Beijen waar De Man wint. De jonge Beijen vecht tegen de onkuisheid, De Man vindt de kuisheid in zijn huwelijk met een jong joods bruidje. De oude Beijen vecht tegen de goddeloosheid, De Man vindt de godsvrucht in de schoot der r.k.-kerk. En dat allemaal, huwelijk, roem en bekering, binnen een paar jaar, De Mans beste jaren, productiefste jaren, meest intense jaren.
De Man zou zijn nederlagen nog krijgen. De nederlagen van een jood. Hij voelt het drama al vroeg aan. In 1932 schrijft hij het pamflet Over de joden en hunne vervolgers dat zo begint: ‘Ik ben een jood. Nimmer ben ik mij dat wezenlijker bewust geweest dan sinds God mij de genade van het Doopsel deed deelachtig worden.’ Het drama dat hij aan voelt komen, zal hem bitter hard treffen. Hij verliest zijn vrouw en vijf van zijn zeven kinderen in de holocaust. Hij besluit geen pen meer op papier te zetten en werpt zich op de autohandel. Op 7 november 1946 schrijft hij aan een vriendin: ‘Het is geen frase, lieve Jeanne, maar ik zou dood willen zijn.’ Een week later stort op Schiphol een Dakota neer. Er zijn zesentwintig doden. Een van hen is Herman de Man.
Och heer, wijst mijn de weg
Misschien is het wel de streekroman der streekromans: ‘Het wassende water’ van (Herman de Man (1898-1946). De zwaarmoedige geschiedenis van Gieljan Beijen in de immer door water geplaagde Lopikerwaard. Antoine Verbij, via familie in die streken verworteld, volgt het spoor terug naar boer Beijen. Maar ook naar Sallie Hamburger, het driftige joodse jongetje dat later de katholieke schrijver De Man werd. ..LE ‘EEN HAASTIGE motorrijder denderde ’t glad verboden rijpad naar Hoenkoop over. Wr, wr in de maanloze winderige winternacht, kon hij de hoeve Water-Snoodt vinden? Hoefhonden huilden op ’t geweld van zijn motor, vele tegelijk. Een man stak zijn slaperige kop uit een hoog raam. “Water-Snoodt? Gunterwijd, midden in het land. Een sticht af. Daar waar 'an de dijk twee beelden, Adam en Eva op stenen palen staan.”’
www.groene.nl/1998/11