Misschien heeft het iets met leeftijd te maken, maar steeds vaker zijn de boeken die door mij met de meeste aandacht gelezen worden boeken die ik al eens gelezen heb. Zo ook de wat mij betreft nummer één van 2021, het onlangs voor de zoveelste keer herdrukte meesterwerk van Curzio Malaparte, Kaputt – in de vertaling van Jan van der Haar. Als je het eenmaal hebt gelezen is Kaputt een boek dat je nooit meer loslaat. Zo wreed. Zo vreselijk. Zo oer. Zo diep. En, vreemd maar waar, ook zo toepasbaar op deze bizarre tijd.
Kaputt is Malaparte’s hybride (fictie & non-fictie) verhaal van de Europese ‘beschaving’ tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarvan is niets maar dan ook helemaal niets meer over. Een schroothoop, in Malaparte’s eigen woord. Een voorbeeld is het zogenaamde interview van de ik-persoon (Kaputt) met de leider van de Kroatische fascisten, Ante Pavelic. Op tafel staat een grote mand met wat oesters lijken te zijn. Lekker! Maar dan licht Pavelic de deksel op en vertelt wat de inhoud werkelijk is: mensenogen, twintig kilo, een geschenk van zijn trouwe aanhangers.
Een heel ander, hoewel inhoudelijk vergelijkbaar verhaal speelt in Malaparte’s thuisstad Napels en naar aanleiding van het eerste bombardement door de geallieerden. De kinderen van een zekere Tatiana Colonna zijn daardoor zo bang geworden dat ze volstrekt in paniek raken als op een dag een mus hun slaapkamer binnen vliegt. Ze denken dat het lieve beestje een vliegtuig is.
Kaputt bestaat uit talloze van dergelijke verhalen en verhaaltjes, als een moderne Decamerone. De sfeer is eveneens vergelijkbaar met die die Boccaccio schetst. Toen (veertiende eeuw) was het de pest, nu (twintigste eeuw) is het de oorlog. Toch is die oorlog niet het onderwerp van Kaputt. Dat is het noodlot. Of zoals Malaparte in het voorwoord schrijft. ‘Ik zou zeggen dat hij [de oorlog] niet meedoet als hoofdpersoon, maar als toeschouwer, in dezelfde betekenis als een landschap toeschouwer is. De oorlog is het objectieve landschap van dit boek.’