Dochter komt thuis met nieuwe vriend. Hij is Italiaan, al weet ik niet of dát het nu is wat onmiddellijk in mij de regels doet opwellen. Hij ziet er aardig uit, er wordt druk in het Engels gepraat en getorteld tijdens het eten. O god, daar ga ik:

A boy like that will give you sorrow,

You’ll meet another boy tomorrow

Het is een eigenaardige variant op het Gilles de la Tourette-syndroom. Iets onbedwingbaars dat zich naar buiten vecht. Wil je nog een beetje saus erbij,

Forget that boy and find another

en ja graag, geef me het zout even aan wil je.

En in gedachten, wees gerust, alles in gedachten, maak ik het couplet af:

One of your own kind,

Stick to your own kind!

Van alle dilemma’s waarmee een mens tijdens zijn leven zoal wordt geconfronteerd – Stones of Beatles, vader of moeder, doof of blind, he of ho, ‘Hoppe of De Zwart?’ werd mij tijdens een sollicitatiegesprek ernstig voorgelegd – behoort West Side Story (1961) of The Sound of Music (1965) tot een van de meest overzichtelijke. Het heeft er misschien mee te maken dat de muziek van West Side Story in de ouderlijke platenkast stond, en ik een onvermoeibare meezinger was. Al neig ik er ook toe te denken dat mijn donkere ziel al in de wieg dorstte naar shakespeariaans drama. Beide films werden geregisseerd door Robert Wise, maar de ene film eindigde met de dood, in een New Yorkse slum, en de andere met een bevrijdende bergwandeling.

Tegen de tijd dat ik West Side Story voor het eerst ook daadwerkelijk zág, op groot doek, in de aula van de middelbare school, had ik zo mijn eigen dansjes op de muziek van Leonard Bernstein en kende ik de songteksten van Stephen Sondheim uit het hoofd. Niet dat ik zo’n musicalgek was, hoor je dan op zo’n moment te zeggen. Niet dat ik zo’n musicalgek was dus. West Side Story is dan ook méér dan een musical. Het heeft het vermogen een leven lang bij je te blijven, de meest cruciale momenten te voorzien van een deuntje en bijbehorende hartenkreet. En autocorrectie, ook dat. Dus als ik mijn dochter in gedachten waarschuwend toezing, heb ik ook meteen de tegenstem paraat:

Oh no, Anita, no,

Anita, no!

It isn’t true, not for me,

It’s true for you, not for me.

I hear your words

And in my head

I know they’re smart,

But my heart, Anita,

But my heart

Op 6 januari 1949 noteerde Bernstein in zijn logboek, 31 was hij toen en dirigent van het New York Philharmonic, dat choreograaf Jerome Robbins hem had benaderd met een idee. ‘Romeo en Julia in een achterbuurt tijdens de paasdagen.’ Het was het kiempje. Jarenlang bleef dat zo’n beetje reikend in de lucht hangen, tot bij een nieuwe ontmoeting, zes jaar en wat probeersels later, het idee van de rivaliserende jeugdbendes ontstond. Bernstein dacht aan de Mexicanen versus de Anglo-Amerikanen in Los Angeles, maar de producent was getriggerd door alles wat er op dat moment werd geschreven over de zwarten en de Puertoricanen in New York.

Overigens zijn dit natuurlijk bijzaken. Het is boeiend om te lezen hoe een Broadway-project als West Side Story dat van oorsprong was langzaam gestalte krijgt. Maar magischer zijn de biografieën van Leonard Bernstein, die krankzinnig monomane kerel die er zelf uitzag als de knappe hoofdrolspeler in welk drama dan ook, en van Stephen Sondheim. Je zou het niet kunnen verzinnen, maar deze Stephen woonde alleen met zijn moeder, gescheiden van een zogeheten bemiddelde kledingfabrikant, op een boerderij in Doylestown, Pennsylvania. Als tienjarige kwam hij op een militaire school terecht, waar hij naar eigen zeggen genoot van de strenge discipline. Gezien dat genot had het wel eens heel anders met hem kunnen lopen, ware het niet dat Oscar Hammerstein II – die altijd dat Romeinse cijfer achter zijn naam zette om verwarring met zijn beroemde grootvader die impresario was te voorkomen – met vrouw en kinderen in de buurt woonde, moeder Sondheim bevriend met de familie was, en Stephen vriendschap sloot met een van de zonen Hammerstein. En er dus geregeld over de vloer kwam.

Terwijl Hammerstein II samen met kompaan Richard Rogers – het duo dat ook muziek en tekst van The Sound of Music zou schrijven – werkte aan de Broadway-musical Oklahoma!, stimuleerde hij de veertienjarige leergierige en schrijfgrage Stephen vooral iets te proberen te bereiken op Broadway. En dus nam hij de tijd om hem duidelijk te maken dat de musical die deze een jaar later had geschreven over het leven op een kostschool, By George, nog nergens op leek. En Stephen zelf maar denken dat alle deuren zich onmiddellijk voor hem zouden openen. De jongste musicalschrijver ever!

Het klinkt als een sprookje, of als voer voor een musical op zich, zoals de leermeester zich ontfermde over de knecht. Vanaf het moment dat het doek opging tot iedere scènewisseling nam Hammerstein het met hem door. In één middag kreeg Sondheim het destillaat van dertig jaar ervaring toegediend. De goeie opleiding, de juiste contacten, de natuurlijk nooit écht toevallige ontmoetingen, deden de rest. En die rest is, inderdaad, geschiedenis.

In november 1955 liet Bernstein Maria horen aan Sondheim.

In het contract stond dat Bernstein de muziek zou schrijven en dat de songteksten dubbel gehonoreerd zouden worden. Omdat het honorarium voor muziek en liedjes samen vier procent van de royalty’s zou bedragen, zou Bernstein…

Maar ach, willen we dat weten?

The most beautiful sound I ever heard:

Maria, Maria, Maria, Maria…

All the beautiful sounds of the world

in a single word…

Maria, Maria, Maria, Maria…

Maria!

I’ve just met a girl named Maria,

And suddenly that name

Will never be the same

To me.

Wee de Maria’s in deze wereld die nooit zo zijn toegezongen, of voor wie nooit dit liedje op een cassettebandje is gezet, alsof het voor haar, en voor haar alleen, werd geschreven.

Toen Sondheim schreef ‘I just met a girl named Maria’ wilde Bernstein dat ogenblikkelijk veranderd zien in ‘I just saw a girl named Maria’.Terwijl ‘met’ toch echt beter is. Of is dat wat gewenning met je doet?

Ik probeer oprecht met een frisse blik de lyrics te lezen. De muziek, daar is geen beginnen meer aan; die is voorgoed geannexeerd, in dans gegoten. Luister naar de ouverture, en dan naar de muziek die de openingsscène begeleidt. Geen tekst, alleen maar het meeslepende getetter van … Van wat? Ik ben geen muziekcriticus, kan geen trompet van een ander blaasinstrument onderscheiden. Hoor alleen maar de grote verwachtingen van de danspartij, de verleiding helemaal los te gaan, de behoefte te schitteren en de ander voorgoed achter je te laten, de seks, de energie, de agressie, alles zit erin. En dan ook nog eens de schuchterheid van de debutanten. Hoe kan dat? In de biografie van Bernstein lees ik dat oorspronkelijk een lied was geschreven voor die proloog. Geprezen zijn de schrappers. De muziek moest het doen, en de dans.

En dan het levensverhaal van ‘Maria’ zelf, oftewel Natalie Wood. In 2004 schreef Gavin Lambert, vriend des huizes, de voorbeeldige biografie die ruimte liet voor vragen. Ook op dit vlak was ik al geperverteerd, had eindeloos Henk van der Meijdens Privé over Privé (1974) uit de ouderlijke boekenkast gepakt. Het waren interviews die ’s lands eerste boulevardjournalist had gehouden met allerlei Hollywood-filmsterren, de een nog tragischer dan de ander. Of misschien waren het ook wel een soort profielen, want was iedereen al morsdood. In ieder geval maakte het stuk over Natalie Wood de meeste indruk op mij; ze was niet alleen ‘Maria’, maar ze was ook nog eens twee keer getrouwd met ‘topspion’ Robert Wagner, én onder onopgehelderde omstandigheden om het leven gekomen. Ze was verdronken tijdens een boottochtje, nota bene in het gezelschap van én Wagner én Chris­topher Walken.

Zo samengevat klinkt het al weer veel ordinairder dan Natalie Wood, slacht­offer van een overambitieuze Russische moeder en een alcoholistische vader, in filmwerkelijkheid was. Haar ‘sweet-eyed serenity and nervy despair’, zoals Lambert het treffend samenvatte, zorgden voor een onvergetelijke Maria in West Side Story. Nog steeds heb ik moeite haar reprise van Somewhere, in de finale, mee te zingen.

Hold my hand and we’re halfway

there.

Hold my hand and I’ll take you there,

Somehow…

De klassieke potentie van dit lied bewees Tom Waits met een ijzersterke, oorspronkelijke coveruitvoering op zijn album Blue Valentine (1978). Zoals hij slissend, grommend en haperend inzet

There’s a place for us

Somewhere a place for us

is honderd keer overtuigender dan willekeurig welke ‘echte’ operazanger dat deed in de overbodige remake die Bernstein in 1990 ondernam met het Israëlische Filharmonisch Orkest. Opeens moesten operasterren als Kira Te Kawana en José Carreras met hun doorgeschoolde stemmen de subtiele dramatiek, de gelaagde spot van de liedjes in overbodig brons stollen.

Op zoek naar documentatie over West Side Story stuit ik in De Slegte op een Nederlandse bewerking van de verhaallijn. Ik wil het al weer terugzetten in de boekenkast als mijn oog valt op de handgeschreven opdracht op de titelpagina:

There’s a place for us. Van Corné voor Roger.

En zo is het, verliefden aller landen. Mis­matches en gedoemden, dochters en Italianen, houd hoop.

When love comes so strong,

There is no right or wrong,

Your love is your life.


Op 23 juni speelt het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Wayne Marshall de muziek van Leonard Bernsteins musical-­klassieker West Side Story live bij de vertoning van een nieuwe geremasterde kopie van de film in Koninklijk Theater Carré