Een bekende Amerikaanse zegswijze wil dat de vice-president maar één hartslag van het presidentschap verwijderd is. Speciaal voor Dick Cheney is die formule door tv-presentatoren en stand-up comedians al menigmaal omgedraaid. Hij heeft drie hartaanvallen achter de rug en een respectabele serie operaties waardoor hij nu een viervoudige bypass draagt. En nog is hij zijn leven niet zeker; afgelopen jaar voelde hij zich al meermalen «niet lekker» en volgens de geruchtenmachine in Washington wordt hij in noodsituaties (zoals de terreuraanval op 11 september) opzettelijk in de operationele luwte gehouden.

Hij zal zijn strategische reserves nog nodig hebben nu hij als eerste vice-president in de Amerikaanse geschiedenis tijdens de vervulling van zijn ambt voor de rechter moet verschijnen (het enige precedent is Nixons tweede man Spiro Agnew, maar die bekende in 1973 schuld inzake corruptie en trad af voordat het tot een rechtszaak kwam). Cheney weigert het Congres inzage te geven in essentiële documenten uit de tijd dat hij voorzitter was van de nationale energiecommissie. Deze commissie moest een nieuw energiebeleid voor de president formuleren en consulteerde tal van deskundigen en bedrijfsleiders onder wie bestuurders van het inmiddels failliete energiebedrijf Enron. De dagvaarding is nog niet de deur uit, maar vorige week liet de voorzitter van het General Accounting Office, de financiële waakhond van het Congres, weten dat hij de vice-president zou laten dagen als hij niet snel met de papieren over de brug kwam.

Als dat gebeurt, is Cheney met onmiddellijke ingang een liability voor het Witte Huis, al zal George Bush hem niet snel laten vallen omwille van zijn eigen imago en omdat Cheney een belangrijke spreekbuis is van de Amerikaanse olie-industrie en energiebedrijven.

Het Enron-faillissement is de grootste déconfiture in de Amerikaanse geschiedenis, een symbool van de financiële oververhitting en morele verdwazing waaraan Wall Street in de jaren negentig ten prooi viel. Nog niet zolang geleden was de energiegigant in omvang het zevende bedrijf van de VS. Enron-bestuurders handelden op onverantwoordelijke wijze in derivaten en voerden een ondoorzichtige boekhouding met behulp van dochterbedrijven, deelnemingen in andere bedrijven en creatieve financieringsmethoden. Toen onlangs het faillissement werd aangevraagd, zakte de waarde van het Enron-aandeel in de kortste keren van tachtig naar één dollar zodat beleggers met lege handen achterbleven. Duizenden werknemers waren behalve hun baan ook nog eens hun pensioen kwijt door de speculaties van het bestuur, dat intussen zelf in het zicht van de ondergang voor 1,1 miljard dollar aandelen in het eigen bedrijf had verkocht.

De voormalige Enron-bestuurders geven de energiemarkt de schuld van hun mislukking; de vrouw van Enron-voorzitter Kenneth Lay zwoer huilend op tv dat haar man nooit, maar dan ook nooit iets strafbaars zou doen. De verantwoordelijke accountants van het roemruchte kantoor Arthur Andersen riepen dat ze door het Enron-bestuur waren bedrogen. En hoewel Enron een Texaans bedrijf is en Lay een huisvriend van de familie Bush, houdt de presidentiële staf hardnekkig vol dat er sprake is van «business as usual», al kostte het sommigen veel moeite hun gezicht in de plooi te houden.

«Het geniale van het kapitalisme is dat mensen goede en slechte beslissingen nemen en vervolgens voor de gevolgen betalen of er de vruchten van plukken», orakelde de economisch adviseur van het Witte Huis, Lawrence Lindsey, vorige week. Helaas, de ellende van het reëel bestaande kapitalisme — dat wil zeggen een oligopolistische markt, want dat is de Amerikaanse energiemarkt sinds jaar en dag — is dat de boosdoeners er vaak goed uitspringen terwijl de slachtoffers naar hun geld kunnen fluiten en het algemeen belang de sluitpost in alle berekeningen vormt. Tijdens de energiecrisis van vorig jaar in Californië kwam al uit dat drie energieproducenten deze staat voor 124 miljoen dollar hadden getild. Nu Enron over de kop is, voelt heel middle America zich persoonlijk belazerd. De mededeling van Bush dat zijn eigen schoonmoeder er ook achtduizend dollar bij in is geschoten, kreeg de handen dan ook niet op elkaar.

Daar komt bij dat Enron jarenlang met geld heeft gestrooid om zijn belangen veilig te stellen en malversaties toe te dekken, onder meer door het storten van forse bedragen in de verkiezingskas van politici van beide grote partijen. Het Centrum voor Verantwoordelijke Politiek heeft uitgerekend dat Enron sinds 1989 meer dan 6 miljoen dollar heeft betaald aan politieke campagnes, waarvan driekwart aan Republikeinse politici. Het is lang niet zeker dat de tien verschillende Congrescommissies die momenteel onderzoek doen naar het Enron-schandaal de juiste vragen zullen durven stellen; van de 248 commissieleden hebben er 202 op enig moment in hun politieke carrière geld aangepakt van Enron, Andersen of beide.

Begonnen als eenvoudige energietransporteur in Houston, Texas, kon Enron uitgroeien tot een financiële reus dankzij een vergaande, selectieve deregulering van de energiemarkt waarvoor met name Republikeinse politici zich in de loop der jaren sterk maakten. De explosieve derivatenhandel door het bedrijf werd mogelijk doordat de commissie van toezicht op de goederentermijnhandel die handel vrijgaf. Voorzitster van de toezichtcommissie was destijds Wendy Gramm, echtgenote van de invloedrijke Republikeinse senator Phil Gramm. Terwijl senator Gramm door Enron werd beloond met een verkiezingsgift van bijna honderdduizend dollar, kreeg zijn vrouw een zetel in de raad van bestuur van het bedrijf.

Als klap op de vuurpijl is nu ook de verdenking gerezen dat Enron ambtenaren en consulenten heeft omgekocht of beïnvloed. En uitgerekend daarbij komt Cheney in beeld. Zijn energiecommissie sprak in totaal zes keer met vertegenwoordigers van Enron, en Lay zelf sprak meer dan eens onder vier ogen met Cheney. Het Congres wil nu weten waarover werd gesproken en of Enron van de commissie een voorkeursbehandeling kreeg, eventueel na een financiële massage van betrokkenen naar het voorbeeld van het echtpaar Gramm.

Het dagblad The San Francisco Chronicle heeft de hand weten te leggen op een «smoking gun» in de vorm van een memo van Enron aan Cheney. Het leest als een verlanglijstje waarvan de meeste punten letterlijk zijn gehonoreerd. De energiepolitiek van de regering-Bush is geheel in de geest van Kenneth Lay: maximale exploitatie van de beschikbare energiebronnen binnen de VS en minimale beperkingen op het nationale energieverbruik. Volgens de regeringsnota kampen de VS met «het ernstigste energietekort sinds de oliecrisis van de jaren zeventig», dat bestreden moet worden met meer olie, kolen en kernenergie. Zelfs als er geen sprake blijkt te zijn van omkoping of ander onoorbaar gedrag van de zijde van de vice-president, zal hij het odium van corruptie niet meer kunnen afschudden. Wie Cheneys carrière overziet, krijgt de indruk dat hij vroeg of laat wel bij een dergelijk schandaal betrokken móest raken.

Het leven van Richard Bruce Cheney (Nebraska, 1941) staat in het teken van olie en God, niet noodzakelijk in die volgorde. Na een mislukt eerste jaar aan de Yale-universiteit (waar ook vader en zoon Bush studeerden) behaalde hij alsnog zijn Masters in Wyoming, maar met zijn aarzelend begonnen proefschrift wilde het niet vlotten. Hij trouwde zijn high school sweetheart Lynne Ann Vincent en verhuisde naar Washington, waar zijn oerconservatieve instelling de aandacht trok van het Witte Huis.

Hij werkte zich op tot stafchef onder Nixons opvolger Ford en begon in 1978 aan een eigen politieke carrière in het Huis van Afgevaardigden. Tot 1989 vertegenwoordigde hij de conservatieve staat Wyoming en verzamelde intussen ongestoord bijbanen, adviseurschappen en andere sinecures in de olie- en wapenindustrie, een activiteit waaraan hij al gauw meer invloed ontleende dan aan zijn beperkte retorische en politieke kwaliteiten. Zo was hij in de jaren tachtig onder meer voorzitter van Halliburton, de internationale vereniging van oliedistributeurs die goede zaken deed met Saddam Hoessein, ook toen deze al was onderworpen aan een internationaal embargo vanwege zijn oorlog tegen Iran en zijn mensenrechtenschendingen in eigen land. Hij was ook een van de eerste en trouwste pleitbezorgers van Reagans ruimteschild.

Cheneys conservatieve staat van dienst blijkt ook uit zijn houding jegens homoseksualiteit: hij is ronduit tegen gelijkberechtiging. Hij stemde in 1988 tegen de Hate Crimes Statistics Act die het verzamelen van gegevens over agressie tegen homo’s mogelijk maakte. Ook stemde hij tegen een wet die de federale hulpverlening aan aidspatiënten en stimulering van het aidsonderzoek moest bevorderen. Wat de zaak bijzonder wrang maakt, is dat zijn eigen dochter Mary lesbisch is. Ze woont en werkt in Colorado samen met haar partner, komt openlijk voor haar geaardheid uit en liet onlangs via het blad Time weten dat ze haar ouders al in de jaren negentig op de hoogte had gesteld. De Cheneys beschouwen haar levenswijze als een privé-aangelegenheid, hoewel Lynne meermalen in het openbaar heeft verklaard dat Mary volgens haar helemaal niet homoseksueel is («Ze heeft ons nooit zoiets verteld»).

In 2000 onthulde Bob Woodward in een talkshow op CNN dat Cheney in 1996 had overwogen zich kandidaat te stellen voor het presidentschap, maar er vanwege Mary’s geaard heid vanaf had gezien. Overigens heeft hij zich enkele jaren geleden laten ontvallen dat hij het verbod op toetreding van homo’s tot het Amerikaanse leger «ouwe koek» vond. Ingewijden zeggen dat hij in de persoonlijke omgang en tegenover zijn ondergeschikten nimmer blijk geeft van vooroordelen, hetgeen zou betekenen dat zijn antihomostandpunt louter voor publieke consumptie is bedoeld.

Misschien was de kwestie rond zijn dochter alleen maar een welkome aanleiding om alle presidentiële ambities te vergeten. Cheney werkt liever en beter in de schaduw dan in het volle licht van de politieke schijnwerpers. Als minister van Defensie onder George Bush senior gaf hij leiding aan twee belangrijke militaire operaties: operatie Just Cause in Panama (waarbij dictator en drugsbaron Manuel Noriega met behulp van duivelse rockmuziek uit zijn schuilplaats op de pauselijke ambassade werd geblazen) en de Golfoorlog, waarvan hij een van de voornaamste architecten was.

Maar zelfs op het hoogtepunt van de strijd tegen Saddam Hoessein liet Cheney het internationale podium liever over aan opperbevelhebber Colin Powell, terwijl hij zich beperkte tot toespraken in kleinere kring waar hij de herovering van de Koeweitse olievelden afwisselend verdedigde met citaten uit de bijbel en uit de verzamelde werken van Bart Simpson.

Nu hij onderwerp van een langlopend Congres-onderzoek dreigt te worden, zal Cheney moeten bewijzen dat hij onmisbaar is voor het Republikeinse establishment. Het Witte Huis heeft laten weten hem met alle juridische middelen te zullen bijstaan, maar naarmate er meer belastend materiaal inzake Enron bovenkomt, zal de interne druk op Cheney toenemen om een «Agnew» te doen. In noodgevallen kan hij altijd nog zijn toevlucht nemen tot het geheime wapen van de conservatieve politicus. Lynne Cheney heeft op meer dan een begrafenis of huwelijksfeest bewezen dat zij buitengewoon fotogeniek kan huilen.