De toon is prachtig, de pianistiek van de gaafheid die een van ’s werelds grootste pianisten past. Niets staat in de weg om Krystian Zimerman de hemel in te prijzen voor zijn opname van Schuberts laatste pianosonates, D959 in A-groot en D960 in Bes-groot. Toch klopt er iets niet. Alsof de ziel eruit is gezogen, is de eerste en onjuiste indruk, die al snel wringt met de klankdiepte en de beheerste innigheid.
Stel je een Schubert-standbeeld van een groot beeldhouwer voor, een Rodin. Een fijnschilder, een Willink of een Helmantel, heeft het ingekleurd. De ogen glanzen, de vouwen van de mantel lijken te bewegen in de wind. Net echt, hij zou zo van zijn sokkel kunnen springen. Ik denk dat de Poolse pianist zo’n monument heeft willen oprichten.

Aan die laatste sonates kleeft persoonlijk drama. Schubert schreef ze in zijn sterfjaar 1828: een aan syfilis wegkwijnende, moedig voortzingende lyricus in de schaduw van de grote Beethoven die zijn gezag niet hoefde te bevechten. Schuberts waarden zijn weerloos, woest gevoeld maar teer gebouwd, genadeloos breekbaar. De pijn hoor je in de mineurepisoden, in de desolate weemoed van de sonate in Bes-groot D960, of de helse vulkaanuitbarsting in het andantino van de sonate in A-groot.
Natuurlijk: de muziek is groter dan het ongemak. Schubert weert zich en het leven wint. Hij blijft die zanger, zijn majeur blijft stralen. Naar die zachte kracht heeft Zimerman gezocht, met weglating van de autobiografische geschondenheid; hij heeft hem gebalsemd, veralgemeend, gecanoniseerd. Dit is Sjostakovitsj zonder Stalin, het halve verhaal met de glans van het hele.
Want dit is wel een masterclass Groots Pianospelen. De basnoten in de openingsmaten van de A-groot-sonate leggen een stalen fundament. In het andantino van D959 klinkt de eerste herhaling van het nu geoctaveerde thema (maat 33, voor de liefhebbers) in een boterzacht piano, beter kan niet. De grote middenepisode met de borende trillers, tremoli en drammende akkoordketens, Schuberts Dag des Oordeels; subliem. De arpeggio’s van het scherzo rinkelen als kristal. De retorische aarzelingen in scherzo en finale van de sonate D960, onmerkbare vertragingen, zijn van een ongelooflijke verfijning. Schitterend hoe elegant Zimerman in het scherzo tegen het tempo aan hangt. Maar het eerste deel heeft een olympische neutraliteit: geen afgronden, geen zwakke tranen.
Zimermans partituurtrouw is voorbeeldig. Een aantal lichte ritardandi vóór betekenisvolle momenten uitgezonderd veroorlooft hij zich geen opvallende eigenzinnigheden, behalve in de finale van de sonate in Bes. Die opent met een liggend octaaf op G met de dynamische aanduiding fp, hard-zacht. Bij de meeste pianisten is het een losse flodder, bij Zimerman een militair appèl. Hij slaat hem kort, bijna staccato aan en laat hem via het pedaal met de voorgeschreven lengte uitklinken. Het effect is fantastisch.
Geen twijfel mogelijk: Zimerman heeft het zo gewild. En het kan zijn dat ik op een dag het licht zie. Tot die tijd bewonder ik gefascineerd maar niet geraakt de plastische vermogens van de beeldhouwer.
Franz Schubert, Sonates no. 20 D959 en 21 D960. Krystian Zimerman, piano. Deutsche Grammophon 0289 479 7588 5