Op de achterflap van de nieuwe roman van Jan Siebelink staat geen weergave van de inhoud, maar een fragment uit een brief van de auteur aan zijn uitgever. Ik ben altijd bang geweest om het complete verhaal te vertellen, schrijft Siebelink daar. Die angst suggereert een grote persoonlijke betrokkenheid bij het verhaal dat hij in Knielen op een bed violen vertelt, en als je deze roman tot en met de laatste druppel leeggeslorpt hebt, weet je dat dat ook niet anders kan. Om het maar even plat te zeggen: een verhaal zoals hier wordt verteld, verzin je niet. Tegelijkertijd groeit het in de vaardige schrijvershanden van Siebelink uit tot zo’n drama, met zo veel groteske elementen, dat Knielen op een bed violen een klassieke roman is over de snevende mens zoals bijvoorbeeld ook Thomas Rosenboom die graag schrijft. Kijk alleen naar de overeenkomstige wijze waarop Siebelink en Rosenboom (Publieke werken) in een proloog hun personages neerzetten als ploeteraars op onwillige grond die opgewerkt moet worden tot vruchtbaarheid en wasdom. En zowel bij Ro sen booms De nieuwe man als bij deze roman van Siebelink zit je je als lezer al gauw op te vreten alsof je naar een poppenkastvoorstelling zit te kijken. Doe het niet, doe het niet! wil je roepen naar die schlemielige figuren, maar och Jezus, daar gaan ze al. Waar Rosenboom echter sart en zuigt, en zijn held wellustig straft voor zijn ijdelheid, is de blik van Siebelink vervuld van pijn. Zijn held is er dan ook niet op uit zelf groter of beter te worden, maar maakt een omgekeerde ontwikkeling door. Om de Heer ten volle te kunnen dienen, wordt hij almaar nietiger, magerder en verlatener, tot het laatste verschrikkelijke moment aan toe.

Knielen op een bed violen vertelt het levensverhaal van Hans Sievez, zoon van een fabrieksarbeider, opgroeiend in het gehucht Lathum. We bevinden ons in de jaren dertig van de vorige eeuw, op de Bible Belt van Nederland, hartje Veluwe. Armoede en uitzichtloosheid drijven Hans’ vader weg van de hervormde kerk. Onder invloed van turfschippers uit Oost-Friesland be keert hij zich tot de zuivere prediking van het oude geloof. Als zijn moeder overlijdt, is Hans overgeleverd aan een man die zelfs in de savooienkolen in zijn groentetuin het kwaad ziet. Hij loopt van huis weg, gaat in de leer als tuinder en komt op de kwekerij in contact met Jozef Mieras. Deze herkent in hem feilloos de mens die hunkert naar redding en zekerheid, en ontvankelijk is voor de boodschap van Boven. Als Sievez eenmaal een eigen kwekerij is be gonnen, samen met zijn jeugdliefde Margje, is dat het begin van een levenslang gevecht tegen de aantrekkingskracht van Mieras en zijn medebroeders. Hoe gelukkig en liefdevol zijn huwelijk ook is, íets trekt Sievez naar een andere wereld. Zeker als hij het Licht meent te hebben gezien, raakt hij ervan overtuigd dat hij de weg moet gaan die hem gewezen wordt. Hij krijgt er ruzie over met zijn vrouw, besteedt hun zuur verdiende geld aan vermolmde geschriften, laat de meest gedrochtelijke types toe in zijn huiskamer, komt in een verschrikkelijk conflict met zijn jongste zoon, verwaarloost zijn ge zondheid en nóg kan het iedere keer een tikje erger. Met een griezelig groot inlevingsvermogen maakt Siebelink de radicalisering van zijn hoofdpersonage voelbaar. Omdat hij hem tot het laatst aan toe omringd laat zijn door mensen die hem liefhebben, laat zijn langzaam maar zekere terugtrekking uit de we reld je niet bepaald onberoerd. Wat hierbij ook helpt: de liefdevolle gedetailleerdheid waarmee de schrijver het dagelijks zwoegen, planten en verpoten op de kwekerij op roept, waar grond gekookt moet worden, en ketels brandende gehouden, waar varens met de grootste zorg en nét genoeg nattigheid tot floreren worden gebracht. En dan moet de boel ook nog worden verkocht, in potten waar gefriseerd sierpapier omheen gewikkeld wordt. Ondertussen slaat Sievez steeds meer aan het bidden, heeft hij een geheim kastje getimmerd waarin hij zijn heilige boeken verbergt (hónderden) en heeft hij – meestal zonder dat zijn vrouw er weet van heeft – ontmoetingen met obscure types in stationsrestauraties. Immers: «Hij was met de Waarheid in aanraking gekomen en als hij die verachtelijk opzij zette, als minderwaardig afdeed, kon hij op zijn vingers natellen dat de straf van boven heel verschrikkelijk moest zijn.» En al zou hij anders willen: eenmaal beet, laten de zwarte engelen, met namen als Steffen, Ibel en Taverne, hun prooi niet zomaar meer gaan. Desnoods komen ze kruipend op hun buik door een gat in de heg waar ze wezen willen, en zie ze dan nog maar eens kwijt te raken.

Het klinkt stichtelijker dan deze ro man verdient – want ook als staaltje van literair kunnen, in taal, compositie, spanning en zeggingskracht is Knielen op een bed violen absoluut de mooiste Nederlandse roman die dit jaar tot nog toe is verschenen – maar wie íets wil begrijpen van religieus extremisme, van welke soort en tijd dan ook, zou dit boek moeten lezen.