‘Albert Heijn verbant zes E-nummers uit haar winkels.’ Feitelijk is het een berichtje van niks, dat begin september verschijnt op NU.nl. Tegelijk opent het een hele wereld. De wereld van het ‘voorzorgsprincipe’. Het is het eenduidige beginsel dat je niets moet doen wanneer er een kans bestaat op onomkeerbare schade. Het is een variant op de eed van Hippocrates, diep ingezonken in het geweten van milieuactivisten en natuurbeheerders: ‘Ten eerste: doe geen kwaad’.

Dit is waar het bericht op NU over gaat. In 2007 publiceren psychologen van de Universiteit van Southampton de resultaten van een onderzoek naar het verband tussen zes kleurstoffen en adhd. De psychologen observeerden driehonderd kinderen. Ze constateerden dat 6,6 procent van deze kinderen ‘hyperactief en onoplettend gedrag’ vertoonde, waaronder ‘impulsief handelen en verlies van concentratie’. Toen de kinderen voedsel gingen eten zonder de zes kleurstoffen, alle E-nummers, daalde het aantal kinderen met dit ‘adhd-achtig’ gedrag tot 4,4 procent. Het is een opmerkelijk onderzoek, want een substantie die als E-nummer aan ons voedsel mag worden toegevoegd, gaat door strenge tests, zowel bij de Europese Voedselautoriteit efsa, bij de Voedsel en Landbouworganisatie fao als bij de Wereldgezondheidsorganisatie who.

Het is een onderzoek waarbij je je even achter de oren krabt. Is er iets misgegaan met eerdere onderzoeken die de E-nummers veilig bevonden? Wat is eigenlijk ‘hyperactief en onoplettend gedrag’? Hoe significant is een daling van twee procent? Zeggen die cijfers uit Southampton wel genoeg om er zo’n zware conclusie uit te trekken? Wellicht doen ze dat. Maar volgens de regels van het wetenschappelijk bedrijf moet zo’n opmerkelijk onderzoek meermalen worden herhaald. Op andere universiteiten en met veel grotere aantallen kinderen.

Dat gebeurt echter niet. Wel gaat het bericht over de ‘Southampton Six’ meteen de wereld rond. Want combineer de woorden ‘E-nummers’ en ‘kinderen’ en bij nogal wat moeders beginnen de alarmbellen te rinkelen. De zaak wordt hoog opgenomen: het Europees Parlement overweegt een verbod, maar laat het onderzoek eerst nog eens bestuderen door de Europese autoriteit voor voedselveiligheid. Deze constateert dat de studie niet afdoende aantoont dat de kleurstoffen zelfs maar een ‘klein en statistisch’ effect hebben op kinderen. De efsa stelt dat de bevindingen dan ook niet kunnen worden gebruikt om iets te veranderen aan de toelating van de stoffen op de Europese markt. Die conclusie wordt gedeeld door de meeste voedingstechnologen, inclusief instanties als het Nederlandse Voedingscentrum.

Op dit moment had het Europees Parlement het Britse onderzoek terzijde kunnen schuiven. Maar dat doet het niet. Op grond van het in de Europese wet verankerde ‘voorzorgsprincipe’ bepaalt het dat fabrikanten op producten met de E-nummers de volgende waarschuwing afdrukken: ‘Kan de activiteit of oplettendheid van kinderen nadelig beïnvloeden.’ Het is een lastige bepaling. Want zet zo’n zin op je frisdrank of bonbons, en je hoeft je producten niet eens meer naar de winkel te brengen. Veel producenten negeren de bepaling dan ook.

Vervolgens komt Sjoerd van der Wouw in actie. Van der Wouw is de communicatiestrateeg van Wakker Dier, ‘campaigner’ bij Foodwatch, adviseur van de Partij voor de Dieren, bedenker van etiketten als ‘kiloknaller’, en nummer 9 van de ‘Duurzame top 100’ bij Trouw. Hij begint een campagne om twee supermarkten, Jumbo en Albert Heijn, te dwingen producten met de Southampton Six uit de schappen te halen. Dat doet hij even simpel als doeltreffend: hij vraagt bezorgde consumenten een mailtje naar beide supermarkten te sturen. Negenduizend mensen doen dat. Vervolgens besluit een geïntimideerde Albert Heijn om dertig producten met de betreffende E-nummers niet meer te verkopen.

Niet veel later vraagt het online platform Foodlog aan Van der Wouw waarom hij deze actie voert. Met die E-nummers is toch niets aan de hand? De campaigner geeft toe dat de efsa niet heeft kunnen constateren dat de stoffen gevaarlijk zijn. Maar, zo zegt hij, ze heeft ook niet kunnen vaststellen dat ze dat niet zijn. ‘Het gaat ons om het toepassen van het voorzorgsprincipe.’ En dat is een verontrustende mededeling.

Het voorzorgsprincipe is een Duitse uitvinding. Al in 1804 wordt het ‘Vorsorgeprinzip’ gemunt. Duitse boswachterijen worden gemaand om zodanig met hun bossen om te gaan dat latere generaties ze ongeschonden zullen aantreffen. ‘Vorsicht ist besser als Nachsicht.’ Voorzichtigheid is beter dan genezen. Pas in de jaren zeventig, met de opkomst van de moderne milieubeweging, wordt het ‘precautionary principle’ wereldwijd maatgevend.

Op het eerste gezicht is het voorzorgsprincipe een verstandig beginsel. Wanneer je niet zeker weet hoe iets in de toekomst uitpakt, kun je er maar beter niet aan beginnen. ‘Better safe than sorry.’ En dat geldt zeker voor ingrepen in onze gezondheid en in de kwetsbare natuur in deze drukke 21ste eeuw. Bovendien hebben niet alleen wij recht op een gezonde toekomst, onze kinderen hebben dat ook.

Het verzet tegen kerncentrales en ­genvoedsel belemmert de oplossing van problemen die vele malen groter zijn

‘Daarom’, zo meent bijvoorbeeld Greenpeace, moeten ‘bedrijven, overheidsinstellingen, organisaties, gemeenschappen, wetenschappers en andere personen bij al hun inspanningen handelen in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel.’ Samen met Greenpeace gebruiken organisaties als Milieudefensie en Friends of the Earth het beginsel onder meer voor hun doorlopende campagnes tegen genetisch gemodificeerde organismen, tegen schaliegas en tegen de intensieve landbouw. Op de website van de Duitse partij Bündnis 90/Die Grünen worden maar liefst 24 politieke voorstellen via het voorzorgsbeginsel benaderd. Van nanotechnologie tot het ttip-verdrag: op grond van het voorzorgsprincipe zijn de Groenen erop tegen.

Inmiddels is het voorzorgsprincipe de milieubeweging voorbij. Het beginsel is diep verankerd in de wetgeving van talloze landen. Het is als leidraad aangenomen door de Verenigde Naties en het is opgenomen in het Verdrag van Maastricht uit 1992, een van de funderende akkoorden onder de Europese Unie. Op grond van het principe regelde Europa onder meer de bescherming van de Noordzee, het terugdringen van antibiotica in veevoeder, het verbouwen van genetisch gemodificeerde organismen, ggo’s, het herstel van de ozonlaag en het terugdringen van de klimaatverandering.

Een eenduidige definitie van het principe bestaat overigens niet. De op dit moment meest prominente variant is de Declaratie van Wingspread uit 1998. Deze, onder meer door Greenpeace omarmde definitie, stelt dat we op het terrein van milieu en gezondheid nooit aan iets nieuws moeten beginnen wanneer we op grond van wetenschappelijk onderzoek niet zeker weten of er schadelijke effecten zullen zijn. Bovendien moet degene die met iets nieuws op de proppen komt zelf aantonen dat hij inderdaad geen schade veroorzaakt.

Het is een definitie om even op te kauwen. Want stel je voor dat we hem in de jaren zestig hadden ingezet om te beoordelen of we, bijvoorbeeld, kinderen massaal hadden moeten inenten tegen mazelen, difterie of kinkhoest, wat dan? Het antwoord laat zich raden: het was er niet van gekomen. Niemand kon immers met zekerheid zeggen wat op lange termijn de gevolgen zouden zijn van het generiek inspuiten van verzwakte ziekteverwekkers. Zou op grond van het voorzorgsprincipe ooit het röntgenapparaat zijn ingevoerd? Het valt te betwijfelen. En het vliegtuig of het internet? Hadden we het voorzorgsprincipe op al deze zaken losgelaten, dan reisden we vandaag nog per koets en communiceerden we per brief.

Want het voorzorgsprincipe waarschuwt niet zozeer tegen kenbare risico’s, waaronder de risico’s van antibiotica in veevoeder of uitputting van de Noordzee. Een strikte interpretatie van het principe is er ook op gericht ontwikkelingen tegen te houden die onkenbare risico’s met zich meebrengen. Dat geldt niet alleen voor de E-nummers van de Southampton Six, maar ook voor ‘straling’ uit umts-masten of voor vaccinatie tegen baarmoederhalskanker.

Wanneer een wetenschapper na het onderzoek van een innovatie constateert dat op dat moment niets wijst op enig gevaar, stelt de aanhanger van het voorzorgsprincipe simpelweg dat ‘dat nog niet betekent dat er ook geen gevaar is’. Vervolgens is het dan aan de wetenschapper om te bewijzen dat de innovatie ons ook over een halve eeuw nog volledige veiligheid biedt. Kan de wetenschapper die garantie niet geven – en dat kan hij per definitie niet –, dan dient de vernieuwing te worden geblokkeerd. Ondanks zijn nuchtere en rationele aura leidt het voorzorgsprincipe daarmee tot een moderne variant van de heksenjacht. Niemand kon in de late Middeleeuwen hard maken dat de kippensterfte of tegenvallende oogst aan een specifieke vrouw kon worden toegeschreven. Ook toen was het aan de heks zélf om haar onschuld te bewijzen.

De combinatie van het voorzorgsprincipe en wetenschappelijke onzekerheid leidt doorgaans tot een stevig nee tegen alle mogelijkheden die nieuwe technologie ons brengt. Nee tegen nanotechnologie – mogelijke veroorzaker van ontstekingen. Nee tegen schaliegas – mogelijke vernietiger van landschappen. Het voorzorgsprincipe leidt tot een fundamenteel conservatisme. Je kunt immers niet voortdurend vermoedens over een problematische toekomst uitspreken, om vervolgens vol optimisme naar deze toekomst op weg te gaan. Twee casussen waarin het voorzorgsprincipe een doorslaggevende rol speelt, zouden ons aan het denken moeten zetten. Dat zijn kernenergie en genetisch gemodificeerd voedsel. Niet alleen heeft het verzet tegen kerncentrales en genvoedsel weinig wetenschappelijke basis, het belemmert ook de oplossing van problemen die vele malen groter zijn.

Op 11 maart 2011 werd Japan getroffen door een zeebeving gevolgd door een tsunami. De natuurramp eiste naar schatting 24.000 doden. Maar de aandacht van de westerse media richtte zich vooral op de kerncentrale van Fukushima, midden in het getroffen gebied. De beelden waren dan ook apocalyptisch. Kolkend vuur torende uit boven de zes reactoren van de centrale. Niet minder spectaculair waren de animaties op tv tijdens de vele uitzendingen met ‘breaking news’. Deskundigen schetsten op landkaarten in fel gele, oranje en rode vlakken de mogelijk radioactieve fall-out. Het water en de lucht van de Grote Oceaan zouden zwaar worden besmet. Binnen zes dagen zou radioactiviteit de westkust van de VS bereiken en een deel van de Amerikaanse visserij voor decennia om zeep helpen. Bovendien zou het aantal slachtoffers van Fukushima dat van Tsjernobyl kunnen overtreffen.

Vandaag, vier jaar later, kunnen we de balans opmaken van Fukushima. Het slechte nieuws is dat er nog steeds duizenden hectares landbouwgrond ongeschikt zijn om opnieuw te bebouwen. Ook lekt er nog steeds radioactief koelwater in de oceaan. Honderdduizenden Japanners leven bovendien in de constante angst of zij niet te veel straling hebben opgelopen waardoor ze op termijn kanker zullen ontwikkelen.

Maar dan is er een prikkelende vraag voor tijdens borrels en verjaardagsfeestjes. Hoeveel doden vielen er eigenlijk door de ramp in Fukushima? En hoeveel mensen werden zodanig besmet dat ze er daadwerkelijk ziek van werden? Maar weinigen zullen het antwoord weten. Want dat luidt: niet één. ‘Geen straling-gerelateerde doden of ziektes zijn waargenomen onder de arbeiders of omwonenden die blootgesteld werden aan de straling die vrijkwam door het ongeluk.’ Dat schrijft het United Nations Scientific Committee on the Effects of Atomic Radiation unscear, in een uitgebreid rapport uit 2013 waarin de balans van de ramp wordt opgemaakt. Deskundigen betwijfelen openlijk of ooit wel iemand aan de gevolgen van Fukushima zal overlijden. Het aantal gevallen van schildklierkanker, een kankervariant die direct in verband kan worden gebracht met radioactieve straling, is ook na vier jaar nog niet toegenomen.

‘Zonder kernenergie is er geen geloofwaardige mogelijkheid om de klimaatverandering tot stilstand te brengen’

Verrassend is het niet. Mondiaal zijn er 437 werkende kernreactoren en die zorgen zonder enige luchtverontreiniging of CO2-uitstoot voor elf procent van de wereldwijde energie. Sinds kerncentrales zestig jaar geleden in gebruik werden genomen, vond er maar één ramp met een kernreactor plaats waarbij doden vielen. En dat was Tsjernobyl in 1986. De ontploffing kostte direct het leven van 41 mensen. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie who kregen duizenden mensen – reddingswerkers en buurtbewoners – kanker en zullen er nog honderden aan overlijden.

Toch maken deze tragische cijfers het aantal slachtoffers van bijna zestig jaar kernenergie verwaarloosbaar. Zeker vergeleken met het aantal slachtoffers van luchtverontreiniging, veroorzaakt door het verbranden van kolen en biomassa. Schattingen lopen op tot meer dan twee miljoen doden per jaar. De vraag is ook of we kerncentrales niet hard nodig hebben om de klimaatverandering af te remmen. In 2014 maakte stroom uit zon en wind immers nog niet meer dan 1,35 procent van alle energie uit. ‘Zonder kernenergie is er geen geloofwaardige mogelijkheid om de klimaatverandering tot stilstand te brengen.’ Dat schreven vorig jaar 75 vooraanstaande klimaatwetenschappers in een open brief, onder wie James Hansen, een van de invloedrijkste klimaatwetenschappers annex klimaatactivisten van dit moment. ‘Kernenergie heeft de kleinst mogelijke impact op de natuur en ecosystemen. Kernenergie is wat we nodig hebben’, benadrukken de wetenschappers.

Ver van Japan, tijdens een reis van Berlijn naar Parijs, volgt kanselier Angela Merkel via haar iPad de gebeurtenissen in Fukushima. Duitsland is op dat moment de vierde producent van kernenergie ter wereld. Maar diep zit de liefde voor kernenergie niet bij de Duitsers. Voor de invloedrijke partij Bündnis 90/Die Grünen is het sluiten van de Duitse kerncentrales al 35 jaar een speerpunt. De grote ronde stickers, met een lachende rode zon en ‘Atomkraft? Nein danke’, zijn sinds de oprichting van de Groenen in 1979 niet meer van de Duitse auto’s verdwenen. Zolang er geen volledige garantie voor de veiligheid van kerncentrales en de verwerking van kernafval kan worden gegeven, geldt voor de Groenen het Vorsorgeprinzip. Zeker de verwerking van nucleair afval is een heikel punt. De partij hamert erop dat vandaag al tweehonderdduizend ton atoomafval is opgeslagen, zonder dat er ook maar het begin van een oplossing is om het spul te verwerken of veilig op te slaan. Bovendien zouden kinderen in de omgeving van kerncentrales meer kans hebben op kanker. Kernenergie brengt veel te veel risico’s met zich mee.

En nu, met de metershoge vlammen boven Fukushima, zien zij hun gelijk bevestigd. Wat er op dat moment omgaat in Angela Merkel, natuurkundige en uitgesproken voorstander van kernenergie, weten we niet. Misschien slaat nu ook bij haar de twijfel over kernenergie toe. Maar ongetwijfeld overziet ze al snel de politieke consequenties van de gebeurtenis. Tijdens de aanstaande deelstaatverkiezingen zullen de Groenen met ‘Fukushima’ een enorme winst gaan boeken. En in een alliantie met de sociaal-democratische spd en de socialistische Linkspartei zou dat Merkels regerende cdu-csu wel eens uit de macht kunnen verdrijven.

Amper een week later installeert de kanselier een ‘ethische commissie’ bestaande uit bisschoppen, sociologen en filosofen. Ze belast hen met de vraag of kernenergie nog steeds zo’n goed idee is, gezien het Vorsorgeprinzip. De commissie, waar geen enkele deskundige op het gebied van kernenergie in zit, levert precies wat Merkel nodig heeft. ‘Het feit dat een nucleaire crisis op kan treden in plaatsen als Japan laat zien hoe moeilijk het is om voldoende voorzorgsmaatregelen te nemen. Potentieel is Duitsland net zo kwetsbaar in een vergelijkbare situatie.’ Dat is natuurlijk onzin, want anders dan Japan ligt Duitsland niet in een aardbevingsgebied. Bovendien behoren de Duitse reactoren tot de veiligste ter wereld.

Enkele maanden na Fukushima besluit Merkel tot het stap voor stap stilleggen van de Duitse kerncentrales. Maar nu doet zich het lastige probleem voor hoe Duitsland aan voldoende stroom moet komen. Want de kerncentrales leverden het land bijna een kwart van alle elektriciteit. Stroom uit zon en wind, volgens velen de energiebronnen van de toekomst, kunnen het gat in elk geval niet dichten. Ook al leveren zon en wind op even zonnige als winderige dagen bijna tachtig procent van alle energie in Duitsland, op bewolkte en windstille dagen komt er helemaal niets uit de zonnepanelen en windmolens. Techniek om wind- en zonne-energie op te slaan voor gebruik tijdens verstilde winterdagen staat nog in de kinderschoenen of is onbetaalbaar.

Al snel begint Duitsland weer met het bouwen van kolencentrales. Acht nieuwe centrales, waaronder een in de Eemshaven, op de grens met Nederland, moeten zorgen voor een constante aanvoer van stroom wanneer de wind uitvalt, wolken voor de zon schuiven en voor de zonloze nachtelijke uren.

Daarom worden in 2014 weer meer kolen verstookt dan voor de Energiewende in 2011. Daarom ook is de Duitse uitstoot van CO2 in de afgelopen vier jaar vrijwel niet geslonken. Ondertussen maakte de Duitse belastingbetaler wel meer dan vijfhonderd miljard euro over voor subsidies voor zonnepanelen, windmolens en nieuwe kolencentrales. Voormalig milieuminister Peter Altmaier schat dat er uiteindelijk meer dan een biljoen euro aan de energietransitie wordt uitgegeven. En dat is, ter vergelijking, 150 miljard meer dan het hele Nederlandse bnp. Hoewel de meeste deskundigen menen dat duurzame energie het uiteindelijk van de kolen zal overnemen, weten ze ook dat Duitsland nog lang afhankelijk zal zijn van de meest milieuverontreinigende brandstof ter wereld. Was Duitsland niet zo gevoelig geweest voor het voorzorgsprincipe, en had het land na Fukushima alle kerncentrales gewoon open gelaten, dan was het vandaag kampioen geweest in het terugdringen van de uitstoot van CO2.

Het voorzorgsprincipe biedt dan ook geen antwoord op de vraag wat er moet gebeuren wanneer een verbod is afgekondigd. Na de wetenschappelijke bedenkingen tegen het voorzorgsprincipe is dit wellicht het grootste morele bezwaar. Wat betekent het wanneer we plots geen kernenergie meer opwekken? Wie zijn de mogelijke winnaars en verliezers van het stoppen met vaccineren, het belemmeren van nanotechnologie of het torpederen van het ttip-verdrag?

Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het blokkeren van de winning van schaliegas? In veel Europese landen, waaronder Nederland, lukt het milieuactivisten om de exploitatie van schaliegas tegen te houden. Dat is anders in de Verenigde Staten. Daar wordt inmiddels zoveel schaliegas gewonnen dat het het gebruik van kolen flink begint te verdringen. Omdat het verstoken van schaliegas in energiecentrales minder kooldioxide oplevert, is de uitstoot van CO2 in de VS inmiddels gezakt tot niveaus uit de jaren negentig. Het verzet tegen schaliegas belemmert het terugdringen van de klimaatverandering.

Door genetische modificatie kunnen planten veel voedzamer en gezonder worden dan ze van nature zijn

Nergens leeft het voorzorgsprincipe zo sterk als in het verzet tegen genetisch gemodificeerde organismen, ggo’s. Meer nog dan bij E-nummers of kernenergie legt het debat rond ggo’s de problemen van het voorzorgsprincipe bloot.

ggo, of de genetische verandering van planten, kan worden gezien als de moderne voortzetting van iets wat al in de prehistorie begon. De eerste boeren selecteerden reeds graan, rijst en wolven op eigenschappen die gunstig waren voor de mens. Vrijwel niets wat wij vandaag eten of wat ons aan levende have omringt, van de ‘Nicola-aardappel’ tot de ‘Appenzeller-sennenhond’, bestond ooit in de vrije natuur. Het zijn scheppingen van de mens. Het zijn creaties die we gaandeweg weer voor natuur zijn gaan verslijten. Het grote verschil tussen toen en nu is dat kunstmatige selectie vandaag oneindig veel sneller en beduidend meer gecontroleerd verloopt. De eerste kruisingen van dieren en planten voltrokken zich nog in de mist van het onverstand. Vandaag weten we zo veel van genetische processen dat we beter dan ooit kunnen inschatten wat de gevolgen zijn.

Wat we ook weten is dat er op dit moment geen enkele aanwijzing is dat ggo’s schadelijk zijn voor onze gezondheid of voor het milieu. Sinds 1994 worden genetisch gemodificeerde gewassen verbouwd en liggen steeds meer producten met ggo’s in onze winkels. En ook na vele biljoenen maaltijden met genetisch aangepast graan, rijst of tomaten is er niets wat erop wijst dat ggo’s ons schade berokkenen.

Wat we inmiddels ook weten, is dat genetisch veranderde planten vaak enorme voordelen hebben voor het milieu en in de strijd tegen de honger. Zo levert genetisch gemodificeerd zaad doorgaans een veel hogere opbrengst per hectare. Daarmee zorgen ggo-gewassen niet alleen voor lagere voedselprijzen. Ze verschaffen ook meer ruimte aan de natuur, al was het maar omdat je met een grotere opbrengst per eenheid grond een stuk minder bos en hei hoeft op te offeren aan de productie van voedsel. Gemodificeerde gewassen die immuun zijn voor insecten kunnen toe met veel minder pesticiden dan gewassen zonder deze genetische aanpassing. Vocht- of droogte-resistente gewassen zorgen voor veel betere oogsten in arme landen waar irrigatie of besproeiing te duur of simpelweg niet mogelijk is.

Daarom leidt het tegenhouden van ggo’s, bedoeld om mogelijke risico’s te elimineren, tot vaak grotere en meer reële risico’s. Landbouwgewassen die via genetische aanpassing gewapend zijn tegen insecten en droogte, tegen wateroverlast en vocht, tegen te vroege vorst en voortijdig bederf, weten de wereldwijde landbouwopbrengst met 25 procent te verhogen. Aldus de Wereldbank in samenwerking met landbouwdeskundigen. En meer dan dat. Biotechnologie verhoogt niet alleen de opbrengst van de landbouw, door genetische modificatie kunnen planten ook veel voedzamer en gezonder worden dan ze van nature zijn.

Wanneer echter op grond van het voorzorgsprincipe een geharnast ‘nee’ tegen ggo’s wordt uitgesproken, zoals tot voor kort in de Europese Unie, dan is dat niet alleen een rem op de voedselvoorziening van de een miljard hongerigen vandaag, maar ook van de naar schatting tien miljard mensen in 2050. Vandaag weten boerenbedrijven meer dan zes miljard mensen te voeden. In 2050 moeten ze er zeventig procent meer van eten voorzien. Een verhoging van de landbouwproductie van 25 procent is daarmee allerminst een luxe.

Het afremmen van deze technologie verhoogt de druk op de wilde natuur. Nu al verdwenen in de Amazone, in Indonesië of het Congobassin veel tropische wouden om plaats te maken voor landbouwgronden. Wanneer het ons niet lukt om de groei van de landbouwopbrengsten binnen het huidige landbouwareaal te houden, dan gaat dit zonder twijfel ten koste van de overgebleven regenwouden.

Een enorme ggo-belofte is ‘Gouden rijst’. Dat is een variant die in staat is om het vitamine-A-tekort op te heffen van mensen in het armste deel van de wereld. Wereldwijd hebben zo’n 250 miljoen mensen een tekort aan vitamine A en dat tekort leidt jaarlijks tot de dood van 650.000 kinderen en tot blindheid van nog eens een half miljoen. Door gebrek aan vitamine A zijn mensen ook veel kwetsbaarder voor ziektes als tbc, aids en malaria, waardoor nog eens twee miljoen mensen voortijdig overlijden. Door niet meer dan twéé van de dertigduizend genen in een rijstplantje te bewerken, kan een dagelijkse portie Golden Rice het vitamine-A-tekort volledig opheffen en daarmee de dood of blindheid van miljoenen voorkomen.

Gouden rijst werd in 2000 geschapen door de Duits-Zwitserse Ingo Potrykus. De definitieve variant, ‘Golden Rice II’ kwam beschikbaar in 2005. Maar Gouden rijst is nog steeds niet in productie. En de belangrijkste reden is fel verzet van milieuorganisaties als Greenpeace, The Earth Liberation Front en organisaties van biologische boeren. Stap voor stap bestrijden zij élke poging om de variëteit daadwerkelijk te gaan verbouwen. Proefveldjes worden systematisch vernietigd, demonstraties georganiseerd, rechtszaken aangespannen, regeringen belobbyd en de pers bespeeld. Want ‘er bestaat een grote kans’, zegt Greenpeace op haar website, ‘dat “Gouden rijst” niet-genetisch-gemodificeerde rijst zal besmetten (…) Een besmetting door ggo-rijst benadeelt traditionele en biologische boeren omdat zij hun afzetmarkten zullen verliezen, en dan met name hun export in het buitenland. Dat is iets wat negatieve gevolgen zou hebben voor de bestaanszekerheid van deze boeren op het platteland. Zouden bij de verbouwing van “Gouden” rijst gevaarlijke, onverwachte effecten optreden, dan zou een besmetting door ggo-rijst landen kunnen raken waarvan rijst het basisvoedsel is. Daarmee worden zowel mensen als hun voedselzekerheid in gevaar gebracht.’

Hier etaleert Greenpeace het voorzorgsprincipe in optima forma. Let op de formuleringen. ‘Er bestaat een grote kans’, ‘het zou landen kunnen raken’, ‘het zou gevolgen kunnen hebben’. Of zo’n overdracht tussen ggo’s en traditionele soorten werkelijk plaatsvindt, kan Greenpeace niet aantonen. Tal van proeven met ggo-gewassen geven in elk geval geen enkele aanleiding om daarvoor te vrezen.

Het voorzorgsprincipe is niet links. Het is het verraad van links. Het schermt ons af van de toekomst

De opstelling van de milieuorganisatie dreef de Gouden-rijst-uitvinder Potrykus tot razernij. ‘Wanneer u van plan bent om proefvelden te vernietigen’, schreef hij in 2002, ‘om daarmee wetenschappelijk onderzoek naar de ontwikkeling van Gouden rijst voor humanitaire doeleinden te voorkomen, zult u beschuldigd worden van misdaden tegen de menselijkheid. Uw acties zullen zorgvuldig worden geregistreerd en u zult, hopelijk, de mogelijkheid krijgen om u voor uw illegale en immorele handelingen te verdedigen voor het internationale gerechtshof.’

In The New Scientist zei hij onlangs: ‘Sinds de uitvinding van Gouden rijst sterven naar schatting 2,5 miljoen kinderen per jaar door het tekort aan vitamine A. (…) Misschien dat zij ook met Gouden rijst niet allemaal hadden overleefd, maar elk uitstel betekent dat tal van kinderen onnodig blind worden of sterven.’

De onthutsende waarheid, zo meent de Canadese ecoloog Patrick Moore, een van de oprichters van Greenpeace, die zich later tegen de organisatie keerde, ‘is dat Greenpeace bloed aan haar handen heeft’. ‘Greenpeace is anti-wetenschap, anti-humanitair en tegen de enige werkbare oplossing om een einde te maken aan een situatie waarin miljoenen kinderen blind worden omdat ze simpelweg een essentieel bestanddeel in hun voeding missen. Greenpeace pleegt een “misdaad tegen de mensheid”.’

En zo kan het voorzorgsprincipe leiden tot het doorzetten van honger omdat landbouwmethodes niet worden aangepast aan een wereld met tien miljard mensen; het betekent dat de wildernis wordt gerooid omdat traditionele landbouw nu eenmaal veel meer grond nodig heeft. En telkens onttrekken de voorstanders ervan zich aan elke verantwoordelijkheid. Ze blokkeren de winning van schaliegas, maar nemen geen enkele verantwoordelijkheid voor de hoge CO2-uitstoot in Europa. Ze zijn trots op het blokkeren van Golden Rice, maar geven geen cent uit aan de behandeling van blinde kinderen in Calcutta of het verstrekken van vitamine-A-pillen in de sloppenwijken van Manilla. Ze keren zich tegen de genetische aanpassing die aardappelplanten beschermt tegen een schimmel, maar halen hun schouders op over het feit dat boeren hun aardappelen vervolgens tien of twintig keer met gif moeten bespuiten om de schimmel te bestrijden.

Het voorzorgsprincipe is een ultiem middel om macht door te zetten zonder daarvoor verantwoordelijkheid te dragen. Daarmee is het voorzorgsprincipe niet alleen een wetenschappelijk en moreel probleem, het is ook een politieke kwestie. Het voorzorgsprincipe is een van de meest doeltreffende wapens in een politieke strijd met als inzet het afremmen van de maatschappelijke dynamiek. Milieuorganisaties en ‘campaigners’ zijn meesters in het aanspannen van ellenlange procedures tegen industrieterreinen, energiebedrijven en vrijhandelsakkoorden. Ze weten ambtenaren te overtuigen tot het starten van jaren durende ‘impactstudies’. Ze zijn meesters in het ‘framen’ van hun onwelgevallige ontwikkelingen als ‘Frankenfood’, ‘chloorkippen’ en ‘kiloknallers’. Daarbij afficheren deze advocaten van het voorzorgsprincipe zich als links en progressief. Maar progressie is wel het laatste wat ze willen, en de schade die ze toebrengen aan het milieu en de allerarmsten in de Derde Wereld lijkt hen maar amper te deren. Het voorzorgsprincipe is niet links. Het is het verraad van links. Het leidt niet tot het omhelzen van de toekomst, het schermt ons van haar af.

Is er dan een alternatief voor het voorzorgsprincipe? Ja, dat is er. En je zou het kunnen omschrijven als het ‘activeringsprincipe’. In het Engels klinkt het een stuk vlotter. Dan staat het ‘proactionary principle’ tegenover het oude ‘precautionary principle’. Het is het doorgaans onuitgesproken uitgangspunt van dromers, uitvinders, vooruitgangsdenkers en ecomodernisten. Vorig jaar werd het beginsel nog eens sterk onder de aandacht gebracht door de Amerikaanse socioloog Steve Fuller en de Britse juriste Veronika Lipinska. Dat deden ze in hun boek The Proactionary Imperative. En dit is wat zij voorstellen.

Terwijl de aanhangers van het voorzorgsprincipe menen dat we op weg zijn naar de afgrond omdat we te veel risico’s nemen en moderne technologie te gemakkelijk omhelzen, menen de aanhangers van het activeringsprincipe dat de toekomst volledig open ligt en dat het gebruik van technologie ons de mogelijkheid geeft om deze voor de meeste mensen zo goed mogelijk in te vullen.

Terwijl de ‘precautionaries’ menen dat de mens deel uitmaakt van de natuur en niet over zijn natuurlijke grenzen moet stappen, denken de ‘proactionaries’ dat mensen binnen de natuur een aparte positie innemen; wanneer ze er überhaupt al deel van uitmaken. Anders dan dieren en planten, zo schrijven Fuller en Lipinska, zijn we ons bewust van onze plaats in de wereld, inclusief de risico’s die we daarin lopen. Op grond van deze status aparte kunnen we die risico’s ook inschatten en ernaar handelen. De voorstanders van het activeringsprincipe pleiten daarbij niet voor een kritiekloze omhelzing van gentechnologie, kerncentrales of nanotechnologie. Wel verdedigen zij een open, nieuwsgierige houding die behalve de risico’s ook de voordelen van de nieuwe inzichten en technologieën bestudeert.

Het voorzorgsbeginsel kan revolutionaire vernieuwingen alleen toestaan of verbieden, waarbij de keuze doorgaans op het verbieden valt. Het activeringsprincipe van Fuller en Lipinska kiest voor een andere methode. Het probeert een kosten-batenanalyse op te stellen. De kosten van de mogelijke schade moeten worden afgewogen tegen de mogelijke baten. Is de schade beperkt en zijn de voordelen groot, dan moet een vernieuwing worden doorgevoerd. Is de schade daarentegen groter dan het voordeel, dan gaat de vernieuwing de ijskast in.

Anders dan de ‘precautionaries’ menen de ‘proactionaries’ dat we een veel groter risico lopen door mogelijk risicovolle handelingen op voorhand te beperken dan door ermee te experimenteren en te werken. De mensheid is meer gediend door hen die overeind komen dan door degenen die op hun handen blijven zitten, het meest logische gevolg van het voorzorgsbeginsel. Het waren Jean Baptiste Denis (1625), George Stephenson (1829) en Luis E. Miramontes (1951) die met respectievelijk de bloedtransfusie, de stoomlocomotief en de anticonceptiepil zowel forse risico’s namen als de mensheid fors vooruit hielpen.

Waar het voorzorgsbeginsel met argwaan naar de toekomst kijkt en stelt dat de uitkomsten van de meeste innovaties onvoorspelbaar zo niet schadelijk zijn, kijkt het activeringsbeginsel terug in de geschiedenis. Het constateert dat er altijd tegenstand was tegen vernieuwende wetenschappelijke en technologische inzichten. De stoommachine en de trein, de antibiotica en ‘in vitro fertilisatie’, kiesrecht voor vrouwen en vrijheid voor slaven, dekolonisatie en democratie; volgens de vroege aanhangers van het voorzorgsprincipe was het keer op keer gevaarlijke nieuwlichterij die de samenleving onverwijld naar de rand van afgrond zou brengen.

Terwijl de voorstanders van het voorzorgsprincipe volledige zekerheid verlangen voordat ze een stap in het onbekende zetten, veronderstellen de voorstanders van het activeringsprincipe dat nieuwe inzichten, ideeën en technieken het altijd waard zijn om bestudeerd te worden. Al was het maar omdat ze nieuw zijn.


Beeld: (1) Een voormalige golfbaan in de buurt van Fukushima wordt nu gebruikt om zonne-energie op te wekken. Foto Theasahi Shimbun / Getty Images; (2) Een Zuid- Afrikaanse boer tussen gemodificeerde maïs. Foto Jonas Ben Diksen / Magnum photos / HH