Zo ongeveer op de helft van de voorstelling Impromptu maken de toneelspelers van Maatschappij Discordia en ’t Barre Land, min of meer proestend achter hun handen, gewag van het zogenaamd breed gedeelde verlangen dat toneel ‘begrijpelijk’ moet zijn. Hún voorstelling beantwoordt op dat moment in ieder geval allang niet meer aan dat verlangen. Wie een lineaire dramaturgie of een van A tot Z logisch verteld verhaal wil, moet dezer dagen met een grote boog om de eerste zaal van het Amsterdamse theater Frascati heen lopen.
Impromptu is een verwarrende lofzang op de zenuwslopende uren (of minuten) voorafgaand aan het moment waarop een toneelmeester vanuit de coulissen ‘Aanvang!!’ roept. In die gierende zenuwen valt weinig samenhang te ontdekken. De voorstelling is tevens een buiging voor de uitvinder van het ‘genre’ van de achter-de-schermen-komedie, Molière, die in 1663 een stuk schreef van nauwelijks dertig gedrukte pagina’s, waarin hijzelf en zijn toneelspelers in Versailles wachten op de komst van de koning (die overigens niet komt). Navolgers van Molière, zoals de vergeten Franse schrijvers Jean Giraudoux en Jean Anouilh, hebben in de vorige eeuw varianten op die back stage comedies geschreven, met als rode draad de doodsangst van de toneelspeler voor ‘Aanvang!!’, zoiets als de angst van de keeper voor de strafschop. Die angst had overigens ook een fysieke component: de meeste toneelongelukken gebeurden niet óp maar áchter het toneel, waar een jungle van valluiken, stutbalken, touwconstructies en schamel werklicht zorgden voor een pandemonium van levensbedreigende struikel- en valpartijen.
De speelvloer van Impromptu combineert op geraffineerde wijze de inktzwarte hel achter de schermen met de toneelvloer die nog nét niet helemaal ideaal is uitgelicht, dus vlak voor het fatale ‘Aanvang!!’. De min of meer samenhangende reeksen scènes (van ‘actes’ of ‘bedrijven’ wordt niet gesproken, waarschijnlijk omdat het tekstmateriaal uiteenlopende bronnen kent) worden steeds vooraf aangekondigd door een soort toneelknecht die daartoe vanuit een spleet met een peertje wordt bijgelicht. Na die aankondiging geht’s richtig los. Waarbij de volgende twee aanwijzingen het publiek wellicht behulpzaam kunnen zijn. (1) Aan de amoureuze betrekkingen die worden getoond is werkelijk geen touw vast te knopen. U moet dat ook vooral niet proberen, des te leuker is het slot van de voorstelling. (2) Als de toneelspelers onderling heel erge ruzies krijgen, over een voorwerp, de plaatsing van de pauze, een cliffhanger of iets anders onnozels, moet u vooral niet denken dat het gespeeld is. En ook niet dat het echt is, trouwens.
Een van de toneelschrijvers die als bron voor Impromptu is gebruikt (Giraudoux) had een favoriete regisseur, Jouvet geheten, Louis Jouvet voor intimi, hier is hij Meneer Jouvet. Die man was in de vorige eeuw een tijdlang ongeveer het geweten van het Franse toneel, vergelijkbaar met Ton Lutz, een soort Toneelvader des Vaderlands, maar dan toch weer anders, gevatter, welbespraakter misschien, minder anekdotisch in ieder geval. Meneer Jouvet loopt door deze voorstelling heen, of liever: hij heeft een vaste plek op de speelvloer, waar vandaan hij over toneel orakelt dat het een aard heeft. Over publiek (‘ook al zijn het er maar elf, allemaal op de eerste rij dan’), over toneeluitbaters en vooral over critici. Iedere keer wanneer Meneer Jouvet een aria aanheft over wat Wim Sonneveld ooit ‘het schorriemorrie-van-de-pers’ noemde, lijkt het kerkkoor van zijn toneelspelers hem spugend van enthousiasme bij te vallen. En de tekstuur kan aan geen dovemansoren gericht zijn. Veel venijn ook over diva’s, jalousie de métier, misverstanden en de hypocriete verhouding van de Staat tot haar Muzen. ‘Weest welkom en komt dat zien.’

Maatschappij Discordia en ’t Barre Land, Impromptu, t/m 14 juni, Frascati, Amsterdam