Op komt een stoere vrouw. Ze heeft haar haar slordig opgestoken, kijkt recht de zaal in en draagt een dier in haar armen, een hond met een bruine kop en lange oren. Zijn lijf hangt slap in haar armen en zijn vacht is deels vergaan, bruin dat zijn poten niet volledig meer bedekt en gaten laat in zijn borstkas. De vrouw vertelt over de ochtendwandeling die zij samen maakten, nu zo’n twee jaar geleden, vanuit het jachthuis in de Alpen waar zij een weekend bij vrienden verbleef:

Een ochtendwandeling is dit

richting het dal

met

met jou

jij bent er

jij leeft

jij rent voor me uit het pad af

vrolijk blaffend en het pad naar het dal ligt zo

godverlaten prachtig in dat ochtendlicht ja zo

ja

de alp achter me kruipt tegen de blauwe lucht

Hoeveel bewegingsruimte heeft de mens in een wereld die ze niet meer hoeft te delen?

op

vult de lucht achter me

en jij spurt vooruit

blaft vrolijk rennend

ritselend tussen naaldbomen door

ja zo ja

Maar midden in het bos stond plots een wand, daar zijn ze zojuist keihard tegenop gelopen, eerst de hond, toen zij, en nu staan ze daar, de hond met een bebloede kop, zij met hoofdpijn.

Ik schrok van die eerste woorden op het toneel. Van de felheid waarmee ze werden uitgesproken, een gejaagdheid met accent en intonatie, waar het verhaal zoals Marlen Haushofer dat schreef, in 1963, juist zo bijzonder stil was geweest. De vrouw – we kennen haar naam niet – heeft in Die Wand al jaren niemand meer om tegen te praten en deelt haar bestaan alleen met de toekomstige vinder van wat ze noemt haar ‘verslag’. De woorden die ze schrijft op oude kalenders en restanten postpapier moeten weerstand bieden tegen de onmenselijkheid die in een leven alleen op de loer ligt. En misschien mompelde ze wel eens in de lange monoloog die volgde, maar zo luid, zo echt als ze hier voor de zaal staat, samen met hond Luchs, was ze nog niet.

De vrouw ontdekt de ‘wand’ als een koude, gladde en onzichtbare aanwezigheid die haar pad naar het dal verspert. Ze raakt in paniek, voelt er nog eens aan, maar maakt in het verhaal dat volgt ook niet al te veel werk van het zoeken naar een doorgang. De wand is er nu eenmaal, ze markeert zijn aanwezigheid met de takken van een hazelaar en begint aan een nieuw bestaan, buiten het zicht van anderen en naar ze aanneemt als laatste mens op de wereld. Als alles gewoon door blijkt te gaan, herfst, winter en dan weer voorjaar, is er voor het leven geen houden meer aan.

Ze is ook niet helemaal alleen want in het gezelschap van een troep dieren, die op het toneel op wonderlijke wijze uit een sober decor kruipen. Hond, koe en kat verschijnen als levenloze creaties die de vrouw (gespeeld door Harriet Stroet) kunstig in beweging brengt. Op de mooiste momenten in de voorstelling kijkt ze de beesten vol concentratie aan om hen zo natuurlijk mogelijk te laten leven en slaat haar eigen moedeloosheid om in hun dierlijke enthousiasme. Ze zet hond Luchs op de grond en laat hem zuchten, blaffen en met zijn lippen schudden. Anders dan in de roman steekt ze haar monoloog voor een belangrijk deel tegen hem af.

Dat is een slimme greep van de tekst in toneelbewerking, geschreven door Hannah van Wieringen, die invoelbaar maakt waar haar nieuwe bestaan echt begint: bij het verstand dat haar tot mens maakt. Om de winter door te komen, denkt ze al snel, moet er hout worden gesprokkeld. Ze moet fruit inmaken en aardappels poten, de koe moet elke dag gemolken worden. Als het onweert, is zij degene die oplet terwijl de dieren wegkruipen.

In het bos is ze bang om een mens tegen te komen en tegelijkertijd vreest ze de gedachte dat die er niet meer zouden zijn. Bovenal is ze bang om zélf los te komen van de mensheid. ‘Ik ben niet bang een dier te worden/ dat zou niet zo erg zijn/ maar een mens wordt nooit een dier/ hij stort voorbij het dier de afgrond in/ daar ben ik bang voor.’ Mooi zijn haar reflecties op de tijd waar ze zich aan vastklampt als een gereedschap om het leven in stukjes mee op te knippen en overzichtelijk te houden. Ze windt klokken op en streept dagen af, maar dan komt het besef – ‘“De tijd gaat zo snel”/ heb ik dat ooit echt gedacht’ – en uiteindelijk het verlies.

Een periode van koorts breekt aan, sneeuw komt en gaat, maar de vrouw is de tijd al lang kwijtgeraakt

Ik moest denken aan Niemand is onsterfelijk (1947), de historische roman van Simone de Beauvoir waarin Fosca eens een levenselixer dronk en nu maar niet kan sterven. De hele geschiedenis moet de onsterfelijke doorlopen, oorlogen doorstaan en liefdes ondergaan, terwijl de jaren van de mensen om hem heen, die ontevreden zijn, die zich vervelen, ‘snel genoeg voorbij’ zullen zijn, maar juist dat lijkt hen geen troost te bieden. Hij besluit alleen de wildernis in te trekken en had daar wel duizenden jaren kunnen blijven, als hij niet op een dag toch weer een mens tegen het lijf was gelopen.

Hoeveel bewegingsruimte heeft de mens in een wereld die ze niet meer hoeft te delen? Ook zonder mensen is dat bestaan gedoemd tot een mensenleven en in De wand meer specifiek een vrouwenleven, met ambities en intenties die maar niet loskomen van de wereld. Ik las de roman ooit als voorbeeld van feministische literatuur die het vrouwelijk denken en handelen onder de loep nam, in één rij met Sylvia Plath’s De glazen stolp (1963) en Anna Blamans Eenzaam avontuur (1948).

Verhalen als deze zijn nergens eens opgewekt of ook maar een moment relativerend. Er is geen ruimte in gelaten om op adem te komen omdat de problematiek niet komt in gebeurtenissen, maar deel is van een hardnekkige gesteldheid van de personages. In Eenzaam avontuur aanschouwt Berthe de relaties tussen Alide en Kosta en Yolande en denkt dan: ‘Je bent jezelf, je bent alleen. Zo gaat het ook de ander. Al wat gebeurt, is dat je soms iemand ontmoet die je vervult met fantasieën, geboren uit een eenzaam hongerend verlangen, meer niet. Wanneer je je vanaf dat ogenblik blijft bezighouden met elkaar, wordt het vermomde eenzaamheid, meer niet.’ En die eenzaamheid kan bestaan met of zonder bergen, dieren en mensen om je heen.

In het licht van het leven van Marlen Haushofer, geteisterd door depressies, verscheen de wand als een psychologisch uiterste waar ze zonder aankondiging tegenaan was gelopen, waarna ze rechtsomkeert maakte, terug in zichzelf. Maar De wand is even goed een universeel verhaal met doorwrochte passages over de mens en haar positie in de wereld die in de uitvoering door Ulrike Quade Company ook met minder woorden overeind bleven. Op het toneel vertelt de vrouw hoe ze door de wand naar de wereld aan de andere kant kijkt en ziet hoe de takken van een appelboom er ‘gesmolten’ bij hangen en de vogels stil op de grond liggen, ‘net beschilderd speelgoed’. Ze ziet zelfs versteende mensen, maar eigenlijk doet het er niet toe wat ze daar allemaal ziet. Alles is bevangen door die onzichtbare aanwezigheid, een ‘onbegrijpelijk glas’.

’s Nachts droom ik van een kaasstolp

het is een woordeloos schreeuwen dat me naar

lucht happend

in de ochtend omhoog doet vallen

Een aantal jaar geleden is De wand opnieuw uitgegeven in een Nederlandse vertaling. Ook werd de roman verfilmd, Die Wand (2012) in regie van de Oostenrijker Julian Roman Pölsler met Martina Gedeck (Das Leben der Anderen) als de vrouw. Een verfilming lag voor de hand, daar kunnen we haar lichaam sterker zien worden, knokiger van het zware werk op het land, zwakker onder ziekte en bevend van angst alleen in het jachthuis. De wisseling van de seizoenen is in beeld nog definitiever.

En toch heeft de condition humaine eigenlijk maar weinig baat bij een visuele vertaling. In de uitbeelding van het verhaal wordt het soms een vrouw samen mét de natuur, meer dan een vrouw alleen ín de natuur. Die puntige bergen en gouden tarwevelden, de reflectie van naaldbomen in ijzig water, de aanhoudende vogelgeluiden, volle blauwe bessen zo van het land – wat leiden ze af van de eenzaamheid. Ze maken de afzondering tot een sublieme ervaring, akelig ja, maar voor ten minste een deel doordat de vrouw plots zo veel schoonheid voor haar alleen heeft.

Ook op toneel verstrijkt de tijd, maar daar vooral in woorden. Een periode van koorts breekt aan, sneeuw komt en gaat en het gaat nog eens onweren. Maar de vrouw is de tijd al lang kwijtgeraakt en wat haar rest is de dwingende regie van haar verslag, steeds verzacht door de aanwijzingen voor haar dieren. Ik wandel. Ik draai me om. Ik wil je aaien. Jij zit naast me. Jij snuffelt. Jij jankt. Jij blaft. Laag, rustig maar. Raar dier kom op kom we gaan hup joh. Kalm kalm. Luchs… Luchs! Mooi hoe stil het is als de vrouw de poes wat melk laat drinken. Zo stil is het dan, de wereld in je eentje.


De wand van Ulrike Quade Company is nog t/m 16 april te zien in verschillende steden en maakt van 10 t/m 19 juni deel uit van het Oerol-festival op Terschelling. In het najaar gaat de voorstelling in reprise; ulrikequade.nl

Beeld: Harriet Stroet brengt in De wand levenloze creaties kunstig in beweging (Sanne Peper)