De architect H.Th. Wijdeveld (1885-1987) was een on-Nederlandse figuur. Exuberant, wars van be scheidenheid, onbeschaamd theatraal. De enige met wie je hem ten naaste bij zou kunnen vergelijken is zijn Amerikaanse vakgenoot Frank Lloyd Wright, net als hij een «totaalkunstenaar» en doorgefourneerde estheet die niet alleen zijn eigen kleding maar ook zijn kunstgebit ontwierp. Zo ver ging Wijdeveld niet, maar hij moet het nodige van Wrights habitus hebben opgestoken. Als een van de eersten in Europa besteedde hij, in zijn tijdschrift Wendingen, uitvoerig aandacht aan Wrights werk; hij raakte met de meester in correspondentie en zal in diens zelfstilering en profetische allures iets herkend hebben dat ook in hém sluimerde. En, eenmaal gezien hebbend hoe fraai zon profetenmantel viel, kon Wijdeveld, begenadigd ac teur, de aandrang niet weerstaan af en toe zelf die mantel aan te schieten. Hij was een man van het grote gebaar en het grote woord, die zichzelf zag als een middelaar tussen het hogere en het aardse. In zijn geschriften wordt Schoonheid met een hoofdletter geschreven, en ook de Ziel, het kosmische en het Al-Ene maken er hun opwachting. Het heeft zijn reputatie in Nederland geen goed gedaan: zieners, dromers, fantasten vinden hier van oudsher geen warm onthaal.
Daarbij is het goed om vast te stellen dat Wijdeveld ook gewoon een vakbekwaam architect was die volkswoningbouw pleegde en villas ontwierp die zich kunnen meten met het betere werk van tijdgenoten. Daarnaast was hij een uitzonderlijk typograaf, die met zijn zogenoemde Wendingen-stijl driekwart eeuw na dato nog altijd verbluft. Maar terecht richt de tentoonstelling die nu in het Nederlands Architectuurinstituut aan hem gewijd is zich op datgene waarin hij zich van anderen onderscheidde: het visionaire deel van zijn oeuvre.
Het geheel is in stijl vormgegeven. In een verduisterde zaal hangen Wijdevelds tekeningen, niet tegen een wand, maar vrij in de ruimte, waardoor ze lijken te zweven als de luchtkinderen die ze zijn. Er klinkt muziek en iemand die Wij develds onnavolgbare dictie imi teert, draagt zijn hooggestemde teksten voor. Het is dramatisch, theatraal, maar dat was Wijdeveld ook. Een theatermens, in dubbele betekenis.
Niet voor niets behelsde een van zijn eerste fantasieën een immens Volkstheater (1918), gesitueerd in het Amsterdamse Vondelpark. De tekening is befaamd geworden, al was het maar vanwege haar genitale symboliek: de ingang is een reusachtige geopende vulva, en de zijvleugels van het theater die zich naar voren krommen, lijken op eierstokken. Nietige mensjes reppen zich als spermatozoïden naar die moederopening, om ja, om wat te doen? Iets bevruchten. Maar wat? Hun eigen innerlijk, dat zich laaft aan het artistiek gebodene? Om daarna herboren te worden, dat wil zeggen via de vulva het theater te verlaten, zoiets zal het zijn.
Andere tekeningen gunnen ons een kijkje in het inwendige van het gebouw, waar de scheiding tussen toneel en zaal en tussen acteurs en toeschouwers is opgeheven, be paald overdonderend, maar wat wordt er gespeeld of verbeeld? «Riten van een nieuwe gemeenschapscultus», schrijft de catalogus. En: «Einddoel van dit totaaltheater was het opheffen van de grenzen tussen leven en kunst.» Nog afgezien van de vraag of dat mogelijk is, of zelfs maar wenselijk, het blijft verdraaid vaag.
Concreter zijn de plannen die Wijdeveld rond 1920 had met Amsterdam, dat hij in de toekomst zag uitgroeien tot een stad met vijf miljoen inwoners. Zijn voorstel was om het oude centrum, mét Volkstheater, intact te laten en daar vandaan, als de spaken van een wiel, een groot aantal boulevards aan te leggen. De ruimte tussen de spaken zou dan groen blijven, met verspreide hoogbouw («torenhuizen» in Wijdevelds terminologie). Het is een plan dat onmiskenbaar het nodige te danken heeft aan Bruno Taut en zijn idee van de Auflösung der Städte, zoals een fraaie impressie van de torenhuizen bij nacht onmiddellijk de «glazen wolkenkrabber» van Mies van der Rohe in herinnering brengt.
En ook een vergelijking met de Ville radieuse van Le Corbusier, in diezelfde jaren geconcipieerd, dringt zich op. Beïnvloeding of parallel? Hoe dan ook stemt het tevreden dat er niet alleen in Berlijn en Parijs, maar ook hier in de polder plannen van een dergelijke schaal uitgedacht konden worden, evenzeer als de wetenschap dat ze goddank onuitgevoerd bleven.
In een volgend project ging Wijdeveld nóg verder: Amsterdam moest verbonden worden met Zandvoort via een nationaal park. Er zou op grote schaal herbebossing plaatsvinden, zodat de stedeling die zijn torenhuis verliet en de auto nam als het ware door een groene tunnel reed, om dan plots geconfronteerd te worden met de weidsheid van de zee. Een dramatisch visioen waarbij alleen muziek van Wagner past. In Zandvoort wachtte, derde plan, een nieuwe attractie: een kolossale pier, die in een halve ring voor de kust lag.
Tegen het decor van de zee kon de stedeling in Wijdevelds enscenering kijken en bekeken worden. Het is fascinerend om te zien, deze gigantomanie. En vertederend dat hij, die heel Noord-Holland op de schop nam, zich niet te groot voelde om, als aanhangsel bij zijn pierproject, een aantal fantastische badmutsen te ontwerpen. Dit mag met recht totaaltheater heten.
Vermelding verdient ook het project Fifteen Miles into the Earth, een voorstel om een diepe schacht in de aarde te boren en geologisch onderzoek te doen. Aan de rand van die schacht, afgedekt met een koepel, moest een internationaal onderzoekscentrum verrijzen waar geologen, onderling verbroederd, de geheimen van Moeder Aarde ontraadselden. De bo dem van de schacht was, opnieuw, de plaats voor «rituelen», waarvan de precieze aard onduidelijk blijft. Wijdeveld zou er niet van opgekeken hebben dat een dergelijke schacht, zij het als nuchter bodemkundig project, nu in Japan daadwerkelijk in voorbereiding is. «Plan the impossible» was zijn motto, want het on mogelijke zou op een dag mo ge lijk worden.
Het is moeilijk geen sympathie te voelen voor deze merkwaardige idealist die van de dingen die hij belangrijk vond (toneel, schoonheid) zulke hoge verwachtingen had. En hoe hard moet de realiteit hem gevallen zijn. Als dromer is hij hoofdzakelijk een papieren architect gebleven, met uitzondering van zijn decor- en kostuumontwerpen voor het theater. Daar ging het, om zo te zeggen, om dromen op de korte termijn en onder strenge regie. En het is ook de vraag of zijn fantasieën ooit werkelijkheid hadden kúnnen worden, onderhevig als ze zijn aan de paradox van de utopie. De nieuwe wereld zal een nieuwe mens voortbrengen, maar om die nieuwe wereld te creëren is al een nieuwe mens nodig. Een mens bijvoorbeeld die graag in «torenhuizen» woont, en niet in een huis met tuintje. Het is de banale kwestie van de kip en het ei. Maar dromen mag, zeker als je zo verleidelijk kunt tekenen als Wijdeveld kon.
Ontwerp het onmogelijke: De wereld van architect Hendrik Wijdeveld (1885-1987), tot en met 21 mei in het Nederlands Architectuur instituut, Rotterdam
www.nai.nl