Als hij een gehucht is gepasseerd, ‘dit krankzinnige kerkdorp’ Alfun, slaat hij zwoegend en lukraak linksaf het lege platteland in, wellicht op weg naar Victor V, een vriend. Maar hij loopt in een val. Bij een boerderij wordt hij door een groep boeren opgevangen, het erf op gesleept en gevangen gehouden. De boeren denken dat hij, met een tas vol kaarten, komt spioneren en een aanvalsplan heeft. Hij zou ook achter het uitvallen van de elektriciteit zitten. Is het dan oorlog?

Dit is het literaire landschap van Vijand gevraagd, ’n boerenroman (1967). We zijn onder boeren in een zuidelijk grensgebied waar smokkel vanzelfsprekend is, net als achterdocht, vreemdelingenhaat en een scherp wij-zij-denken. Wij van het land die genegeerd worden, slachtoffer zijn en de klappen krijgen, zij van de grote stad vol rumoer en opstand die maar doen en erop los leven. En dan is er nog de grote wereld vol dreiging, strijd en oorlog. Wij van het gehucht, die het gerucht koesteren als een feit, moeten waakzaam blijven tegen indringers en elke aanval afslaan. Liever eigen rechter spelen dan afwachten en volgens de wetten leven. In die ‘vijandige wereld vol bedreigers en bedriegers’ komt Max bekneld te zitten. Jacq Vogelaar weet Max’ benarde positie, zijn willekeurige mishandeling en zijn uiteindelijke vlucht uit de boerderij, na een schitterend beschreven gevecht met een ‘zwarte hond’, te vangen in een stijl vol stalgeuren en -kleuren en in een typografisch mozaïek van door elkaar heen pratende stemmen (van slecht luisterende boeren of uit een transistorradio).

Dit vogelariaanse speelterrein en deze taalwerkelijkheid vol vervalsende macht en onmacht en vergeven van moedwillig misverstand en chaos had de Hollandse kritiek bijna een kwart eeuw later, toen De dood als meisje van acht (1991) verscheen, kunnen herkennen. Hoe? Als een zeer beeldende roman die geen zogenaamde leesbare uitzondering was maar een weloverwogen boek dat met vele vlezige draden én personages verbonden bleek met Nora, een val, Alle vlees of Raadsels van het rund.

Vogelaar voert de spanning een paar honderd pagina’s lang op, tot het verwachte toch nog onverwacht losbarst

Ook Nora, een vrouw die na de dood van haar moeder vanuit de stad even terugkeert naar haar geboortestreek rond Moorgat bij de grens en in haar lievelingsboom klimt en haar vliegwens koestert, weet welk landschap ze heeft betreden. Het ‘varkensland’ is niet zozeer haar vaderland als wel een moederland vol haat, achterdocht en denkmodder. In die achterlijke streek woekerden de discriminatie, het antisemitisme en andere vormen van vreemdelingenhaat. We zijn weer onder boeren, smokkelaars, achterdochtige dorpelingen die leven van roddel en achterklap en de taal boetseren tot een werkelijkheid die vooral in hun mond en hoofd bestaat. Hun vooroordelen en vrees groeien uit tot agressieve taalklonteringen die na rituele herhalingen en een koude oorlog tot destructiedrift en dood leiden. Vogelaar weet die sfeer van potentiële gewelddadigheid niet alleen in nauwgezette en tastende bewoordingen te vangen, hij voert de spanning een paar honderd pagina’s lang stapje voor stapje op, tot het verwachte toch nog onverwacht losbarst, via het perspectief van een achtjarig meisje dat waar en waan, wens en woede tot haar eigen kinderkluts vervormt.

Nora’s moeder is in het bevrijdingsjaar 1944 vanuit de stad naar Moorgat geëvacueerd, waar ze een jaar later van haar derde kind Nora Strätter bevalt en huishoudster wordt in het kostersgezin. Niet alleen de moeder is goed in taalkundige grimeurkunst en maskerade, ook Nora weet de feiten fantasierijk te boetseren tot haar eigen kinderlijke waarheid en wereld, gevoed door haar haat jegens haar directe omgeving. Niets staat vast in De dood als meisje van acht, een titel die Vogelaar heeft ontleend aan Heinar Kipphardts März: De carrière van een schizofrene dichter (1978). De taal blijkt geen heldere weerspiegeling van wat er gebeurt maar blijft een hallucinerend schemergebied waarin meer vragen opduiken dan antwoorden. Iedereen zet de werkelijkheid met kinderlijke of kwaadaardige verbeelding naar eigen hand. De koster, zoveel is zeker, is een tiran, een smerig varken dat uit is op vernedering van de inwonende moeder en dochter. In deze ‘achterhoek van de wereld’ leidt hij het dorpskoor, dat op hypocriete wijze tekeergaat tegen vreemdelingen zoals de zwaarlijvige kermisattractie Mona en haar smokkelende en klussende metgezel Jean/Janus, die in een schuur buiten het dorp wonen; of tegen de ‘voddenjood’ of ‘zigeuner’ Hubert Verraak die in ‘een kamp’ woont, een autokerkhof dat hij ‘De tweede wereld’ noemt.

Het intuïtieve verzet van de kleine Nora tegen de vernedering en de terreur is in wezen een aanslag op de kostersmentaliteit. De duiven en de varkens rond het kostershuis overvoert ze. Ze zaait dood en verderf, ‘dat was een hemelse zin, vooral het zaaien zag ze voor zich, hoe ze met gulle hand uit een opgehouden schort of voorschoot om zich heen strooide’. Deze daad is slechts het voorspel tot een dorpsoorlog inclusief moord en zelfmoord: ‘De sloten waren loopgraven, de struiken mitrailleursnesten, de bomen uitkijkposten. De horizon de frontlijn en de enkeling die zich op het land liet zien een verkenner. Een spion.’ Vijanden te over, en potentiële daders maken zich op voor een beslissende wereldbrand. Moorgat is een miniwereld. In het kleine gebral en gedonder zijn de ‘schietpartijen elders (…) van een voorbije of van een naderende oorlog’ te horen. De vreemdelingen en andere indringers – joden, zigeuners, circusartiesten – wordt het vuur na aan de schenen gelegd. Moorgat is een echoput ‘vol waarheden in alle soorten en maten, waaruit men met z’n allen de ware toedracht samenzwoer’. In de zoekende taal van De dood als meisje van acht woedt de grootste oorlog.

De dood als meisje van acht lazen de meeste critici als een uitzondering, een Vogelaar die concessies zou hebben gedaan en nu eens wél te volgen was, die opeens leesbaar bleek. Maar wat betekent ‘leesbaar’ onder critici die nauwelijks leesbereid zijn? In een Parool-interview in de herfst van 1987, vlak voor de publicatie van zijn essaybundel Terugschrijven, zei Vogelaar dat de douaniers van de Nederlandse literatuur de schrijvers in en rond het tijdschrift Raster, waarvan hij de motor was, ‘met afgrijzen’ ontvingen. ‘Het is niet anders dan met een vluchtelingenkamp in de provincie. Dezelfde afweer van het vreemde.’ Nog geen twee jaar later begon hij aan zijn vluchtelingenroman De dood als meisje van acht.


beeld: Eddy de Jongh / Nederlands Fotomuseum