
Milan Kundera was 34 jaar oud toen hij Zert schreef, De grap, de roman waarmee hij zou debuteren en die de vervreemding van zijn vaderland Tsjechoslowakije in gang zette.
Je zou het zomaar opschrijven: meer dan een halve eeuw later heeft de roman niets aan kracht ingeboet.
Het is waar, maar het is ook een cliché, en doet daarmee te kort aan de verrassing die de lezer anno 2022 overvalt, die van Kundera alleen diens latere werk kent en De grap voor het eerst in haar leven leest. De grap blijkt een tijdloos meesterwerk over moedwil en misverstand, over menselijk onvermogen dat pas gevaarlijk wordt als van staatswege gedacht wordt dit te kunnen indammen. Zeker wanneer deze controlezucht verpakt wordt als een heilsleer is de terreur nabij, en blijken mensen zich te kunnen ontpoppen als elkaars ergste vijanden.
‘Na vele jaren belandde ik dus weer eens thuis’, begint Ludvík Jahn zijn verhaal. Een quasi-terloopse opmerking; de grimmige betekenis tekent zich direct al af in de vervolgzinnen. De blik van de verteller op wat ooit thuis was is voorgoed aangetast, zijn Moravische geboortestad is onherroepelijk lelijk geworden, hij is vervuld van wrok. In wat een strakke raamvertelling blijkt te zijn, met enkele wisselende vertelperspectieven, krijgen we de geschiedenis te horen van ‘de eerste schipbreuk in zijn leven’, als gevolg van zijn ‘onzalige neiging tot domme grappen’. Aan de andere kant van die grap staat natuurlijk altijd de nog dommere ontvanger, in dit geval de negentienjarige studente Markéta, heel aantrekkelijk, dat dan weer wel. Alleen: ‘Gekheid ging niet samen met Markéta, en nog slechter met de tijdgeest.’
We schrijven het eerste jaar na februari achtenveertig. In de roman wordt het niet als zodanig benoemd, maar de datering zegt genoeg: tussen 21 en 25 februari 1948 was er in toenmalig Tsjechoslowakije sprake van een communistische machtsovername, ook wel de Praagse coup genoemd. Ludvík toont zich een enthousiast communist, meer nog dan zijn vroegere vrienden, met een belangrijke positie binnen de Studentenbond, vol overtuiging eenieder begroetend met ‘Eer de arbeid’. En toch heerst er van meet af aan een wantrouwen jegens hem, zoals iedereen wel een smetje met zich mee draagt, aangetekend op de kaderkaart. Aan hem zouden ‘resten van het individualisme’ kleven. Zijn gedrag, zijn glimlach, zou te intellectueel zijn; zelf besluit hij iemand te zijn met meer gezichten.
Tot zijn frustratie gaat Markéta in de zomer een scholingscursus op het platteland volgen, in plaats van hem de kans te geven in Praag hun verhouding ‘tot een bestemder doel’ te brengen. Als ze hem dan ook nog eens alleen maar innig gelovige brieven stuurt over hoe leuk alles wel niet is daar en wat een ‘gezonde geest’ er heerst – ‘vol ijver voegde ze eraan toe dat de revolutie in het Westen niet lang meer op zich zou laten wachten’ – kan hij zich niet inhouden en stuurt haar een kaart waarin hij in drie luttele zinnen de spot drijft met die gezonde geest, eindigend met ‘Leve Trotski!’ Erna wordt het stil van de kant van Markéta.
Niet veel later worden zijn uitspraken op deze kaart hem voorgehouden door medestudenten met wie hij tot dan toe op goede voet dacht te staan, en wordt hij aangeklaagd. De voorzitter van zijn faculteit bij wie hij steun denkt te kunnen krijgen, Zemánek, liefhebber van Moravische volksmuziek, stelt echter ten overstaan van een zaal vol naaste docenten en studievrienden voor om hem uit de partij te stoten; iedereen steekt zijn hand op ter goedkeuring. Hij moet stoppen met zijn studie, onmiddellijk zijn kamer verlaten en krijgt geen uitstel meer voor militaire dienst. De oproep brengt hem naar Ostrava, hij wordt gelegerd in het gevreesde ‘zwarte’ onderdeel wat in feite een strafkamp is. Deze ‘soldaten’ krijgen geen wapens, ze zijn schamel betaalde mijnwerkers voor onbepaalde tijd en worden onderworpen aan een straf regime.
Een groot deel van De grap speelt zich af in deze Siberische werkelijkheid, die Ludvík zich doet bezinnen op de aantrekkingskracht van het communisme: ‘We waren de geschiedenis op de rug gesprongen en voelden haar onder ons; toegegeven, meestal draaide het inderdaad uit op een platte dorst naar macht, maar daarin leefde het illusoire ideaal (wellicht vooral bij ons jongeren) dat wij het tijdperk inluidden waarin de mens (iedere mens) niet meer buiten de geschiedenis, noch onder de hiel van de geschiedenis zou leven, maar haar zou sturen en scheppen.’
Kundera is er een meester in om heldere, melancholieke filosofische overwegingen in te bedden in smakelijke beschrijvingen van aanvaringen, vechtpartijen en vriendschappen. In het dorp maakt Ludvík kennis met een eenvoudig, mysterieus meisje, Lucie. De voorzichtig verkennende relatie met haar groeit uit tot een baken van hoop en troost, zij het ook een bron van seksuele frustratie. Bij terugkeer in zijn geboortedorp, na vijf lange jaren ballingschap, is Lucie nog steeds in Ludvíks ziel gebrand, als een Ina Damman-achtige kern. ‘Ik verlangde naar haar, zoals je verlangt naar iets wat voorgoed verloren is.’
Ludvík blijkt in zijn stad terug te zijn gekomen met een missie: wraak op Zemánek. Zijn exact uitgedachte plan loopt uit op opnieuw een schipbreuk, wat je op zich eigenlijk ook weer een grap zou kunnen noemen, zij het niet een zelf bedachte. Ludvík begint zich af te vragen of zijn hele leven niet verwikkeld blijkt in een voor hem ontoegankelijke grap. Alsof het de geschiedenis is die grappen met hem uithaalt.
De ironie wil dat dit inderdaad voor de schrijver zelf lijkt op te gaan. Allereerst duurde het twee jaar voordat het boek kon verschijnen. De communistische censuur verbood de uitgave omdat Kundera weigerde aanpassingen door te voeren. Eenmaal een bestseller in Tsjechoslowakije volgde al gauw de lancering in Engeland en Amerika, tot verbijstering van de schrijver opnieuw ‘gecensureerd’, nu om er een wat simpeler anticommunistisch verhaal van te maken. Het werd voor hem een les om in het vervolg de vertaling van zijn werk nauwlettend te controleren. In de Rotterdamse dichteres en vertaalster Jana Beranová vond hij voor zijn in het Tsjechisch geschreven werk de perfecte Nederlandse vertaalster.
De dissidente leeslijst
De onvrijheid rukt op, autoritaire leiders drukken hun hakken op het vrije woord. In Poetins Rusland zijn bepaalde woorden zelfs in de ban gedaan – daarom herleest De Groene deze zomer romans die in onderdrukking zijn geschreven en die hun lezers toch een glimp op de vrijheid gaven, al had publicatie vaak grote consequenties voor de auteurs – zoals Vasili Grossmans Leven en lot, Klaus Manns Mephisto en Ai Weiwei’s 1000 jaar vreugde en verdriet.
De grap is een cynische vertelling zonder gitzwart te zijn, moralistisch zonder een eenduidige boodschap te bevatten. Ludvík is held en antiheld ineen. Hij deelt de intuïtieve subversiviteit en neus voor absurditeit met zijn landgenoot soldaat Svejk, de creatie van Jaroslav Hašek zoveel decennia eerder. Ook de geest van Kafka waakt over dit werk, met die ongrijpbare mengeling van angst en humor, zij het dat Kundera deze in een veel meer traditionele, vertellende schelmenroman over het voetlicht brengt.
In een ouder interview vertelde de schrijver dat het de schok van het stalinisme was die hem in zijn romans bracht tot vragen over het bestaan. Precies dat, die existentiële ontzetting die langs woede en wraakzucht naar verwondering en misschien berusting leidt, maakt De grap tot een onweerstaanbaar en wijs boek.
Om zoiets niet-vrijblijvends te kunnen schrijven kan het bijna niet anders dan dat de schrijver het gevaar van uit- dan wel opsluiting aan den lijve ondervond. Toch heeft de in 1929 in Brno geboren schrijver zich altijd verzet tegen het beeld van de dissident die in zijn romans de verschrikkingen van het communisme wil laten zien. ‘De grap wil een roman zijn, en niets anders dan een roman’, verklaarde hij. Wat niet wegneemt dat hij in zijn verhaal verwijst naar zijn eigen ervaringen met de Communistische Partij, waar hij tot twee keer toe uit werd gezet.
Het verhaal van De grap kreeg een navrante lading toen in 2008 Kundera ervan werd beschuldigd dat hij als twintigjarige student een anticommunist had aangegeven bij de politie. Deze 22-jarige activist werd veroordeeld tot dwangarbeid in de uraniummijnen, na veertien jaar kwam hij voortijdig vrij. De beschuldiging veroorzaakte nogal wat ophef, er kwamen documenten boven water, de schrijver zelf ontkende.
De grap was achteraf gezien de opmaat tot afscheid van het communisme, en vertrek naar het buitenland. Een jaar na de publicatie raakt Kundera betrokken bij de Praagse Lente, en na de inval van Rusland in augustus van dat jaar wordt zijn werk op de zwarte lijst gezet. Hij verliest zijn baan als docent aan de filmacademie en krijgt een publicatieverbod. Als hij in 1975 een uitnodiging krijgt voor een docentschap aan de Universiteit van Rennes vertrekt Kundera samen met zijn vrouw naar Frankrijk. Twee jaar later woont hij in Parijs, wat zijn plaats van vestiging zal blijven. In de jaren negentig ging hij ertoe over zijn romans in het Frans te schrijven.
Gevoel voor humor was een betrouwbaar herkenningsteken ten tijde van de stalinistische terreur, vertelde Kundera in 1980 aan Philip Roth. Aan de manier waarop iemand glimlachte, kon hij zien dat iemand geen stalinist was. Sindsdien – de schrijver is inmiddels 92 – is Kundera altijd doodsbang geweest voor een wereld die zijn gevoel voor humor kwijtraakt.