
In een muur van flitslichten en uitgestrekte armen met microfoons lichtte zijn kleine kale schedel op als een spierwit maantje. Hij leek zwaar ontdaan. ‘Ik hoop dat dit een eerste stap is naar mijn vrijheid’, zei hij, maar hij meende het niet. Dat was 10 november, toen Roberto Saviano de volle omvang van het Pilatus-vonnis dat net door de rechtbank van Napels was opgedreund nog niet had kunnen ontleden.
De avond erna had hij het hele proces doorlopen: shock, boosheid, verwerking, duiding. In zijn standaarduniform van wie al acht jaar uit een koffer leeft – gekreukt overhemd, nondescript jasje, jeans, bergschoenen – zat hij tegenover de gesoigneerde presentator van de politiek correcte praatsalon Ballarò. ‘Roberto, gisteren had je het over “een eerste stap”. Nu, 24 uur later, lijkt je houding veranderd. Vertel.’
Een vermoeide glimlach die een nacht van weinig slaap verraadt. Maar we worden niet boos. We worden al acht jaar niet boos. ‘Het is zeker een eerste stap dat een rechtbank nu officieel heeft erkend dat de brief met doodsbedreigingen aan mijn adres, die de advocaat van twee genadeloze topcriminelen op 13 maart 2008 heeft voorgelezen tijdens het Spartacus-proces, inderdaad van maffiose herkomst is. Des te vreemder is het dat de rechtbank heeft besloten dat niet Francesco Bidognetti en niet Antonio Iovine, beiden inmiddels tot levenslang veroordeeld wegens talloze moorden en misdaden tegen de mensheid, de opdrachtgevers van de brief zijn. Het zou hun advocaat zijn geweest die uit eigen beweging heeft gehandeld. Een advocaat van twee kopstukken van de camorra besluit eigener beweging om mij te bedreigen in een brief die hij voordraagt tijdens het maxi-proces tegen de camorra. Een brief die is ondertekend door zijn cliënten. Dat is hetzelfde als zeggen dat de camorra niet bestaat. Het is het li-ni (wel-niet) dat de houding van de Italiaanse staat ten opzichte van de maffia al sinds mensenheugenis kenmerkt.’
Keurig beheerst en afstandelijk, alleen de trilling van de neusvleugels en de tongpunt die steeds langs de kurkdroge lippen gaat verraden de emotie. ‘Wat ga je nu doen, Roberto? Weer terug naar Amerika?’ vraagt de meelevende presentator tot slot. Een ijzige glimlach. ‘Wat zou jij doen? Zou jij blijven in een land waar ze Iovine en Bidognetti vrijspreken van de openbare doodsbedreigingen aan jouw adres?’
Toen Gian Arturo Ferrari, algemeen directeur van de Italiaanse uitgeverskolos Mondadori, met Pasen 2006 op vakantie naar Oezbekistan ging, nam hij een boek mee in zijn koffer. Gomorra heette het, van een jonge, onbekende auteur. De eerste oplage was al gedrukt, 4500 exemplaren, en het boek zou vlak na de paasvakantie uitkomen. Toen Ferrari het in no time verzwolgen had, belde hij de uitgeverij: ‘Mensen, dit is een meesterwerk! Wat is de planning?’
Op uitgeverijen houden ze niet van dit soort bemoeienissen van de grote baas. Hoezo planning? Gewoon, een oplage van 4500, heel normaal voor een onbekende debutant, en dan maar eens zien wat het zou gaan doen. ‘Ik zeg jullie vijftigduizend. Dit boek gaat de vijftigduizendgrens halen, even wakker worden allemaal!’ waren de historische woorden uit Oezbekistan.
Gomorra werd binnen een paar maanden een hype. Tweeënhalf miljoen exemplaren in Italië, tien miljoen wereldwijd, vertaald in 52 landen, aanvoerder van de bestsellerlijsten over de hele wereld. Roberto Saviano werd de Salman Rushdie van de nieuwe eeuw. Vanaf oktober 2006 staat hij onder permanente bewaking van de staat, op sterk aandringen van onder anderen Umberto Eco. Het korps lijfwachten dat hem 24 uur per etmaal in de gaten houdt werd in maart 2008 uitgebreid van vijf naar zeven, naar aanleiding van de brutale doodsbedreigingen van ‘de advocaat’ tijdens het Spartacus-proces. Er is een fatwa over Saviano uitgesproken die zijn hele leven van kracht zal blijven. Fatwa’s van de camorra kennen net zo min een vervaldatum als die van de islam.
‘Misschien zou ik het niet moeten doen. Ik mag immers kiezen en het is niet opportuun om een feit te kiezen dat alleen mij aangaat. Maar het lukt me niet. En dus eis ik mijn feit op. Vanaf 13 oktober 2006 is mijn leven voor altijd veranderd. Dat was de dag waarop ik onder permanente bewaking werd gesteld’, schreef Roberto Saviano onlangs in de krant La Repubblica voor een katern waarin de tien belangrijkste feiten van het afgelopen decennium onder de loep worden genomen.
Gomorra is baanbrekend op twee vlakken: door de nooit eerder vertoonde inside kennis over het reilen en zeilen van de camorra in en rond Napels, de illegale dumpplaats van het gif van de wereldeconomie, én door de manier waarop het is geschreven. Dat laatste is het meest baanbrekende. Want feiten, getallen en schandalen zijn al lang niet meer genoeg om nog door te dringen tot ons uitgeputte vermogen tot absorberen van het 24-uurs-informatiebombardement. Talloze mensen hebben een boek over ‘hoe het echt werkt binnen de maffia’ geschreven zonder dat het werd opgemerkt. Wat Saviano in Gomorra doet is van een heel andere orde. Hij staat ademloos aan de rand van de hel en beziet de mensheid, ziet wat Dante zag in zijn Divina Commedia.
Een voorbeeld: ‘De container zwiepte wild heen en weer terwijl de hijskraan hem van de kade naar het schip tilde. Alsof hij even los hing in de lucht. De spreader, het mechanisme dat de container aan de hijskraan vastklinkt, kon de beweging niet houden. De slecht gesloten schuifdeuren schoten los en tientallen lichamen regenden naar beneden. Het leken etalagepoppen. Maar toen ze neerstortten op de kade braken de hoofden uiteen of het echte schedels waren. En het waren ook echte schedels. Mannen en vrouwen vielen uit de container. Dood. Ingevroren, op elkaar gestapeld als sardienen in blik. Het waren de Chinezen die nooit sterven. De eeuwigen die hun identiteitspapieren van de een op de ander doorgeven. Daar waren ze dus geëindigd. De lichamen die volgens de meest verhitte fantasieën verwerkt zouden worden in de keukens van Chinese restaurants, of begraven in de moestuinen die rond de clandestiene kledingfabriekjes liggen, of in de krater van de Vesuvius gegooid. Dáár waren ze. Ze vielen bij tientallen uit de container met hun naam keurig op een kaartje dat met een touwtje om hun nek zat geknoopt. Ze hadden allemaal gespaard om begraven te worden in hun geboortestad in China. Het geld werd ingehouden op hun magere salaris, maar deze ene garantie hadden ze: een terugreis naar het vaderland als ze eenmaal overleden waren. Een plek in een container en een gat in een stukje Chinese bodem. Terwijl de hijskraanbestuurder me dit verhaal vertelde verstopte hij zijn gezicht in zijn handen en bleef hij me aankijken door zijn gespreide vingers. Alsof dat masker van vingers hem de moed gaf om te vertellen wat hij had gezien. Hij had de lichamen zien vallen en hij had niemand hoeven waarschuwen. Het enige wat hij had gedaan was de container voorzichtig weer op de kade laten zakken. Meteen waren tientallen mensen uit het niets verschenen die de in stukken gebroken resten terug in de container hadden geveegd en met een pomp de kade hadden schoongespoten. Zo gingen de dingen. Hij kon het nog steeds niet geloven en hoopte dat het een hallucinatie van hem was geweest die te wijten was aan het excessieve aantal overuren. Hij sloot zijn vingers om zijn gezicht helemaal te bedekken en bleef maar doorpraten, jammerend, zachtjes huilend, maar ik kon hem niet meer verstaan.’
Aldus de daverende aftrap van Gomorra, en zo gaat het het hele boek door. De ‘ik’ daalt af in een duistere wereld waar alles zijn logica heeft. Het ontdekken van die logica, die direct door te vertalen is naar de economie van onze ‘beschaafde’ wereld, is de obsessie van de mysterieuze ik-figuur die op een aftands Vespaatje door de hel bobbelt zonder dat iemand ooit achterdocht lijkt te krijgen. Hij staat overal met zijn neus bovenop en hoort de meest onvoorstelbare verhalen uit de eerste hand. Over de jongetjes die het eindtraject van het chemische afval dat door de hele wereld naar Napels wordt gestuurd voor hun rekening moeten nemen. Geen volwassen vrachtwagenchauffeur wil dat doen: het laatste stukje transport naar de verlaten steengroeven, watergeulen, onderaardse gewelven, waarin miljoenen tonnen levensgevaarlijke stoffen moeten worden gestort. En dus zitten jochies achter het stuur van mastodontische vrachtwagens, voor honderd tot tweehonderd euro per lading, met als bonus de kanker die tien jaar later ergens in hun lichaam zal exploderen.
‘Het Systeem’, zoals de leden van de camorra hun organisatie zelf noemen is dag en nacht in de weer: gifladingen in de bodem storten, zo goedkoop mogelijk versneden heroïne uittesten op de ‘visitors’ (uitgeholde verslaafden wier leven niets waard is), jongetjes opleiden tot toekomstige killers door ze met kogelvrije vesten met scherp op elkaar te laten schieten, iedereen die in de weg loopt uitschakelen, gezonde middenstand kapotmaken, terreur zaaien. Dat de zeer gedetailleerde verhalen uit Gomorra klopten bleek uit de reactie van ‘Het Systeem’. De bazen van de camorra waren not amused over deze indringer die jarenlang ongemerkt in hun business had lopen rondneuzen en tot veel diepere kennis en inzichten was gekomen dan enige onderzoeksrechter ooit. En die bovendien de flonkerende pen bleek te bezitten om zijn inzichten tot de hele wereld door te laten dringen.
Na Gomorra het boek (2006) volgden Gomorra de film (2008, Grand Juryprijs van Cannes en een groot publiekssucces) en Gomorra de pay tv-serie van Sky (2014), al over de hele wereld verkocht. Saviano schreef mee aan zowel het filmscript als de tv-serie, want dat blijkt hij ook nog te kunnen. Het is onmiskenbaar zijn blik die de drie Gomorra-producten verbindt. De ‘ik’ op de Vespa uit het boek is in de film en de tv-serie verdwenen, maar de blik op de hel, die is van Saviano. Een blik die miljoenen mensen aan het scherm kluistert, terwijl er helemaal niets te genieten valt, geen enkel mooi plaatje of zwelgend muziekje, geen Al Pacino of Marlon Brando, geen valse Godfather-romantiek.
Onbekende broodmagere scharminkels die in onderbroeken voor de lol staan te schieten in het water van het een of andere vergiftigde afvoerkanaal, voordat ze door varkens in trainingspakken uit de weg worden geruimd. Het is een grauwe, nare wereld in de afbraakgebieden rond Napels, met wanstaltige mensen, geen enkele moraal, slechts wanhoop en meedogenloosheid. Maar de wereld smult ervan. Zo lekker rauw en echt allemaal.
Roberto Saviano (35) moet inmiddels multimiljonair zijn. Het is hem niet aan te zien. En de bijbehorende vreugde heeft hij al helemaal niet. Hij sleept zich door zijn geblindeerde bestaan als een lijdende Christus. Hij kan niet meer terug, en hij wil ook niet terug, maar iedere stap vooruit kost steeds meer moeite en pijn. Tussen de onbekende 25-jarige universitaire onderzoeker van het ‘camorra-observatorium’ die anoniem op zijn Vespa door de criminele periferieën van Napels kon schuimen en de Saviano van nu ligt een wereld.

‘Het is al te laat voor mij. Ik had de afstand moeten bewaren die ik nooit heb gehad. Dat is wat Angelsaksische journalisten altijd zeggen: laat je niet meeslepen, bewaar altijd een buffer tussen jou en je onderwerp. Die heb ik nooit gehad. Voor mij geldt het tegenovergestelde. Mijn blik zit ín het onderwerp, mijn blik is besmet. Ik ben in eerste instantie de chroniqueur van mijn ziel, niet van de feiten.’ Aldus een citaat uit Zero Zero Zero (2013), Saviano’s tweede boek, waarin hij zijn blikveld verplaatst van Napels naar de wereld, om de internationale cocaïnehandel in de hem typerende persoonlijke stijl in kaart te brengen.
De stijl is hetzelfde, en toch voel je een verschil tussen de persoonlijke afdaling in de hel van zijn geboortestad Napels en de uitmuntend gedocumenteerde, met prachtige pen opgeschreven anekdotes van Zero Zero Zero (000 slaat op het merk van de beste kwaliteit bloem in Italië). Onthutsende informatie over onze aardbol die op cocaïne – ‘de witte olie’ – draait te over, maar het wonder van Gomorra, waar stijl en inhoud samenvloeien tot een diamant, is waarschijnlijk nooit meer voor herhaling vatbaar.
Ik zou hem de vraag graag stellen. Over journalisten schrijft Saviano het volgende in zijn tweede boek: ‘Je weet niet wie je belazert, of wie je ziel probeert te stelen, wie tegen je liegt om een interview van je te krijgen, wie je naar de mond praat om mee te surfen op jouw woorden ter meerdere glorie van zichzelf. Eén zekerheid draag ik diep in me zonder enige zelfingenomenheid: niemand komt op je af zonder een gunst van je te vragen. Dat is de les die ik mee heb gekregen van de maffiosi, paranoia is de rode draad van mijn gedrag geworden, je dankt de heren en meesters van de duisternis zelfs omdat ze je hebben geleerd altijd achterdochtig te zijn. Loyaliteit en vertrouwen worden twee onbekende, verdachte begrippen. Je wordt omringd door vijanden of profiteurs. Dat is mijn manier van leven van vandaag. Complimenten aan mezelf.’
Het blijkt enorm mee te vallen. Roberto Saviano geeft wel degelijk antwoord als je hem op een manier benadert die hij vertrouwt. Via e-mail natuurlijk, want of hij op dit moment nu werkelijk in Amerika zit of niet, zeker is dat je niet met hem kunt afspreken aan een cafétafeltje. ‘Roberto Saviano’, mail ik hem, ‘essentieel ingrediënt van Gomorra is de fly on the wall te kunnen zijn, de observator die niet wordt opgemerkt. Dat ingrediënt is u voorgoed ontnomen. Hoe erg is dat?’
Hij schrijft terug: ‘Fly on the wall zijn heeft grote voordelen, maar een beroemde schrijver zijn heeft die ook. Vandaag kan ik mezelf niet meer onzichtbaar maken, maar krijg ik wel enorme hoeveelheden gevoelige informatie en kan ik wie ter wereld ik maar wil ontmoeten met een vingerknip. Ik krijg zoveel informatie dat ik er wel eens in stik, maar in ieder geval lijden mijn kennis en inzage in de maffia niet onder mijn nieuwe situatie. De schade is op een ander gebied. Wat ik ontzettend mis is gewoon over straat kunnen lopen, ronddwalen, niet om over de maffia te schrijven, maar juist om andere dingen op te pikken. Er zijn dingen, berichten, waar mijn vertellersinstinct direct op aanslaat, maar die ik niet op mijn eigen huid kan voelen omdat het te ingewikkeld zou zijn mijn verplaatsingen te organiseren. Hiermee heb ik nog helemaal geen vrede gesloten, met het feit dat ik afgesloten ben van de hele “rest” van het leven buiten de maffia. Zo was ik afgelopen februari bijvoorbeeld graag naar Oekraïne gegaan, om er wat weken rond te kijken. Ik zou naar Syrië, Egypte, Libië en Tunesië zijn gevlogen in 2011 om van dichtbij mee te maken wat er aan de hand was. Van al dit soort dingen ben ik buitengesloten. En dat is voor een schrijver alsof je hem zijn pen en papier afpakt, of zijn computer natuurlijk.’
Er zijn rare dingen gebeurd door het drietrapssucces van Gomorra. Zo is de gruwelwijk Scampia met zijn ‘le Vele’ (‘de Zeilen’, immense zeilvormige flatgebouwen) een soort cinematografisch en journalistiek bedevaartsoord geworden. Gomorra’tje spelen in le Vele is de ultieme ambitie voor iedereen die zich tevreden stelt met nadoen wat al beter is gedaan. Filmploeg op buitenlandse tv-ploeg struint door deze jammerklachten van beton die ‘geïnspireerd op de Unités d’Habitation van Le Corbusier tussen de jaren 1962 en 1975 aan de oostkant van Napels verrezen’ (Wikipedia). Misdadige architectonische arrogantie heeft geleid tot een camorra-labyrint waarin niemand de weg kan vinden, behalve de bewoners, die zich graag laten betalen voor een rondje Napoli live. Het criminele leven in de Vele gaat ondertussen onverstoorbaar door, in de luwte van de film- en tv-ploegen. Een schietpartij kan worden ingepland.
Saviano is de schuldige, zoals hij volgens veel Napolitanen überhaupt de schuldige is van de zinloze schijnwerpers die op de criminele ellende van de stad zijn gericht. Niets is opgelost in Napels, alleen hij is er wereldberoemd mee geworden.
‘Roberto Saviano’, schrijf ik hem, ‘het wekt verwondering dat het leven in Scampia, ondanks de enorme aandacht die uw boek, de film en de tv-serie hebben gegenereerd, nog altijd hetzelfde is als voorheen. De scènes voor de serie die over de hele wereld is verkocht kunnen bij wijze van spreken live uit het dagelijks leven worden opgenomen.’
Hij antwoordt: ‘Het is onvoorstelbaar triest om te constateren dat er in Scampia vanaf de publicatie van Gomorra geen enkele verbetering van de omstandigheden voor de bewoners of de wijk heeft plaatsgevonden. Wat ik beschrijf in 2006 is nog steeds hetzelfde. Nog steeds geen infrastructuren, nog steeds een torenhoge schooluitval en nog steeds enorme leegstaande delen van de flatgebouwen die ongestoord voor de drugshandel en onderlinge afrekeningen worden gebruikt. Steeds als iemand de dramatische situatie van Scampia onder de aandacht brengt steekt een protestkoor van de lokale bestuurders op, maar ik heb ze nog nooit met hetzelfde vuur iets over de clans die de wijk in hun greep hebben horen zeggen. En ik heb ook nog nooit een politicus iets horen zeggen over de manier waarop wijken als Scampia systematisch worden genegeerd, alsof de periferieën rond de stad blindedarmen zijn waar men graag vanaf zou willen. De aanwezigheid van de staat in Napels is alleen geënt op militaire onderdrukking, nooit op het bieden van hoop.’
De grootste wond is Napels, waar Saviano uiteraard nooit meer kan terugkeren. Hooguit kan hij er een uitspraak van een rechtbank aanhoren, of een zwaarbewaakte boekpresentatie geven, maar leven in Napels, dat is voorgoed onmogelijk. ‘Ik hoor er niet meer bij’, schrijft hij in Zero Zero Zero. ‘Napels is de meest gastvrije stad ter wereld, je bent meteen vanaf dag één dat je er zit Napolitaan, maar vanaf de dag dat je er niet meer zit, hoor je er ook meteen niet meer bij. En moet je je mond houden, want wat weet jij er nou van? Ik had graag professor willen worden aan de universiteit van Napels en had me mijn leven altijd in Napels voorgesteld.’
Eigen schuld. Had hij maar niet. Wat verwachtte hij dan? Dat weet je toch van tevoren? Wie een boek als Gomorra schrijft over een stad die drijft op de georganiseerde misdaad weet waar hij aan begint. ‘Ik wist het maar ik heb het toch gedaan. Waarom? Er is geen antwoord. Omdat je iets ziet en daarachter zie je nog honderd andere dingen. Je kunt niet stil blijven staan om het vast te leggen, je moet verder gaan, dieper graven. Misschien weet je het, wat je te wachten staat, je weet het heel goed, je bent heus niet een onverantwoordelijke idioot. Tegen je vrienden glimlach je, tegen je collega’s ook, misschien geef je zelfs toe dat je een ietsiepietsie bezorgd bent, maar je uiterlijke beeld komt in de verste verten niet overeen met de wurggreep die je van binnen voelt. Het is alsof twee onmetelijke tegenovergestelde krachten je in twee verschillende richtingen proberen te trekken. Het centrum van de strijd bevindt zich in je buik, waar je het trekken en duwen de hele dag voelt, een voortdurende kramp die je darmen in de knoop legt.’ (Uit het hoofdstuk ‘Wie de dingen vertelt zal sterven’, Zero Zero Zero).
Hij zou ook ‘gewoon’ schrijver kunnen worden. Saviano’s onomstotelijke literaire talent is alom erkend. Hij is meer dan een Woodward en Bernstein, hij is meer dan de helder geanalyseerde verborgen feiten over de maffia die hij in vloeiende stijl op een rijtje krijgt, hoe knap dat op zich ook al is.
Hij zou ook politicus kunnen worden, zoals hem al is gevraagd door de zeer imagogevoelige huidige premier van Italië Matteo Renzi (39), bijna Saviano’s leeftijdgenoot. Raadsheer van de minister van Justitie op het gebied van de maffia. Maar Roberto Saviano is opgeslokt door ‘het monster’, zoals hij opbiecht in Zero Zero Zero. ‘Ik heb te diep in de afgrond gekeken en ik ben zelf een monster geworden. En dat kon ook niet anders. Eerst zie je alleen een duister borrelen in een ketel, je ziet niets, alleen een soort krioelen onder de oppervlakte, alsof een immense massa wurmen door de korst probeert te breken. Dan ontstaan langzaam contouren, maar alles is nog steeds confuus, in een embryo-stadium, het ene beeld verdringt het andere. Je leunt voorover, je roept alle talenten van je waarnemingsvermogen op appèl, je hangt boven de afgrond. De chronologie van de machten begint nu vorm aan te nemen, het bloed dat eerst in duizenden stroompjes wegsijpelde vloeit samen tot één grote rivier, het geld houdt op rond te dwarrelen als confetti en zakt naar de bodem van de ketel, waar je het kunt tellen. Je leunt nog verder voorover. Je balanceert met één voet op de rand van de ketel en je hangt nu bijna in het luchtledige. En dan ineens… alles zwart. Zoals in het begin, maar deze keer is er geen gekrioel meer, boven je is alleen een pikzwarte gladde, glanzende oppervlakte, zoals wanneer je onder het ijs terecht bent gekomen. En op dat moment begrijp je dat je aan de andere kant bent beland, en dat het nu de afgrond is die in jóu wil kijken. Wroeten. Verscheuren. Zich naar binnen vreten.’
Een vluchtroute lijkt er niet meer te zijn, zelfs niet die van de literatuur. Roberto Saviano per mail: ‘Ik heb heel lang gewerkt aan Zero Zero Zero en heb slapeloze nachten gehad van het volgende: ik wilde heel graag een roman schrijven in plaats van een non-fictieboek. Ik wilde mezelf meer literaire vrijheid gunnen. Ik biecht op dat het me niet is gelukt. Ik denk niet dat het de nederlaag van “mijn eigen waarheid” is, zoals u vraagt, maar slechts het nederige besef dat de realiteit alle verbeelding overtreft. De realiteit heeft me opnieuw ongelooflijke verhalen aangereikt, daar fictie van maken vond ik het verspillen van een immens kapitaal.’
Beeld: (1) Robert Saviano. ‘Ik had de afstand moeten bewaren die ik nooit heb gehad’ (Camera Press / HH). (2) Napels, Vele di Scampia (Nick Hannes / HH).