Vraag: wat hebben klimaatverandering, oorlog en racistische taal met elkaar te maken? Antwoord: ze zijn allemaal per internationaal verdrag verboden.
Oorlog werd illegaal verklaard met pennenstreken aan de Quai d’Orsay in Parijs in de zomer van 1928, onder meer door Duitsland en Japan. Racistische taal was aan de beurt in 1969, toen de landen van de wereld beloofden om hate speech een criminele daad te maken. Klimaatverandering is pas sinds vorige week verboden. Nou ja, alleen een wereldwijde temperatuurstijging boven de twee graden Celsius is nog illegaal, en dat is voorlopig alleen een boterharde afspraak tussen de belangrijkste landen ter wereld. Maar in december zet de rest van de wereld daar – wederom in Parijs – hopelijk zijn paraaf onder.
De klimaatakkoorden van 2015, oftewel het akkoord dat vorige week werd gesloten door de G7 en het akkoord dat er in december moet komen, zullen waarschijnlijk net zo’n spectaculaire impact op de wereld hebben als het verdrag tegen oorlog en de conventie tegen racisme. Grote kans dat ze met evenveel ironie worden ingezet als voorbeelden van holle symboolpolitiek. Het is nu eenmaal tamelijk gratuit om iets illegaal te verklaren als je weet dat de onderliggende oorzaken intact blijven.
Maar goed, dat klimaatverdrag: mooi dat het er is. Maar laten we er ook eerlijk over zijn. Een politicus die in 2015 afspreekt dat er iets gebeurd moet zijn in 2100 is een alibi aan het optuigen om de zaak door te schuiven naar zijn opvolgers. En dat beloofden de landen van de G7 vorige week: dat zij voor het einde van deze eeuw fossiele brandstoffen hebben vervangen door duurzame energie. Merkel, Obama en de andere ondertekenaars liggen dan al zeker een halve eeuw onder de groene zoden. Het verdrag is dan ook vooral bedoeld om een positief mediamoment te creëren aan het einde van de top. Werkelijk nieuw zou het zijn als de VS beloofden onmiddellijk fabrieken A en B te sluiten en Duitsland C en D. Maar zo werkt internationale politiek niet. Of niet meer.
Een internationaal verdrag betekende vroeger vaak dat regeringen vooruitliepen op hun troepen – bij de oprichting van de Volkenbond of Wereldbank bijvoorbeeld. Sinds een jaar of twintig zijn ze echter de remmende factor. Wat klimaatverandering betreft vormen regeringen – onder een getrompetter van declaraties, goede intenties en leiderschap – in feite de achterhoede. Verderop in de colonne kom je soms onverwachte partijen tegen.
Sinds een paar jaar is bijvoorbeeld het Pentagon, het Amerikaanse ministerie van Defensie, in alle stilte begonnen om zijn eigen voorbereidingen te treffen tegen ‘bedreigingen van de nationale veiligheid’ veroorzaakt door klimaatverandering. Daar zit klein bier bij – radars die in de smeltende permafrost zakken – maar ook ’s werelds grootste marinebasis die verplaatst zal moeten worden vanwege zeespiegelstijging en het verdwijnen van het atol Diego Garcia, een piepklein eiland in de Indische Oceaan dat het logistieke hart was voor de Amerikaanse oorlogen in Irak en Afghanistan en de drone-oorlogen in het Midden-Oosten. En bovendien voorzien Pentagon-planners nogal wat instabiliteit als de halve wereldbevolking straks onder overstromingsdreiging leeft.
Vorige week schreven BP, Shell en andere zeer vervuilende oliebedrijven dat ze zich grote zorgen maken om klimaatverandering en vroegen om een belasting op giftige uitstoot. Geen oprechte hartenkreet, begrijpt iedereen, maar ook geen slechte zaak. Zelfs China, dat in westerse media vaak de boeman is als het om klimaat gaat, duikt soms onverwacht in de voorhoede op. Onderzoekers van de London School of Economics concludeerden vorige week, tot hun eigen verrassing, dat China zo veel investeert in wind- en zonne-energie en andere vormen van duurzaamheid dat het wellicht al ‘gepiekt’ heeft in kolengebruik, en over een paar jaar gaat dalen in giftige uitstoot. ‘China’s regering verkiest het om te onderbeloven en overpresteren’, schrijven de onderzoekers. Iets waar we in Europa wel even over mogen nadenken.
Hofland is deze week afwezig