Eind november 2001 ontmoeten een Amerikaanse militair van de Special Forces-commando’s en een Nederlandse journaliste elkaar in Dusjanbe. De hoofdstad van de voormalige sovjetrepubliek Tadzjikistan is in de eerste maanden na de elfde september 2001 de navel van de wereld voor journalisten, militairen, hulpverleners en undercover opererende andere types. Iedereen verdringt zich in het internetcafé van Hotel Tadzjikistan om een plek achter een computer te bemachtigen. Een kleine, luid vloekende Amerikaanse driftkop trekt alle aandacht. «Als je nu je mond houdt, krijg je zo een biertje van me», zegt iemand.

Die iemand ben ik. Ik heb een vergunning op zak om de volgende ochtend naar de Tadzjieks-Afghaanse grens te vertrekken en ik ben bang. Elke afleiding is welkom, zelfs als die zich presenteert in de vorm van een aantrekkelijke, besnorde psychopaat. De Amerikaan heet Jack en weigert zijn achternaam te noemen. Even later drinken we in de bar het eerste uit een lange reeks van flesjes Baltika-bier. Hij vertelt over zijn avonturen aan de andere kant van de Afghaanse grens, die ik op dat moment niet geloof, tot ik later van Afghaanse moedjahedien hoor dat zijn verhalen wel degelijk op waarheid berusten.

Voordat de romance kan opbloeien, raken we al verstrikt in onze wederzijdse clichématige posities van Amerikaanse patriot versus naïeve Europeaan. «We gaan dat land helemaal opnieuw opbouwen», zegt hij. «Vliegvelden, landingsbanen, wegen, telefoonlijnen. Amerika gaat ervoor zorgen dat Afghanistan de modernste staat in de regio wordt.»

«Samen met de Europeanen?» vraag ik.

«USAID, de Amerikaanse organisatie voor hulp aan ontwikkelingslanden, kan dat heel goed alleen. Met de Europeanen? Wat hebben die daar te zoeken?»

Er ontstaat een discussie over de vraag wat de rol van Europa zou kunnen zijn in het nieuw-bevrijde Afghanistan. «Wacht maar eens af», zeg ik, «Duitsland voelt zich traditioneel zeer sterk betrokken bij de Afghanen. Duitsland is gastland voor de conferentie in Bonn, waar ze alle Afghaanse fracties aan het bijeenbrengen zijn. Ik weet zeker dat als er een vredesmacht komt het initiatief van Joschka Fischer zal uitgaan. De Duitsers en de andere Europese landen zullen een heleboel geld vrijmaken. Hebben ze in Kosovo en Bosnië ook gedaan.»

Jack snuift verachtend bij het horen van het woord vredesmacht, mompelt iets over Duitsers, en wenkt de ober. Ik vertel hem dat hij het mis heeft, zeker wat Joschka Fischer betreft, en dat ik er wel om wil wedden dat Europa een grotere rol in de wederopbouw gaat spelen dan de Ameri kanen.

De weddenschap staat.

In eerste instantie krijg ik gelijk. Eind november 2001 komen vertegenwoordigers van verschillende Afghaanse fracties in Bonn bij elkaar. Gastheren zijn Duitsland en de Verenigde Naties, en op de agenda staat een al min of meer uitgewerkt plan voor de politieke organisatie van het naoorlogse Afghanistan. De koningsgezinden, verschillende commandanten van de Noordelijke Alliantie, Pathanen uit Zuidoost-Afghanistan en vertegenwoordigers van uitgeweken Afghanen kiezen een interim-regering. Voor een deel komen de ministers ad interim uit de gelederen van de organisaties, de rest zit zelf aan tafel. Het gaat snel, zonder veel conflicten en zonder dat iemand zich op dat moment achtergesteld voelt.

In New York heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een maand tevoren een draaiboek uit de kast getrokken om de problemen in Afghanistan volgens het model aan te pakken dat in Kosovo en Oost-Timor al met enig succes had gewerkt. Een bijzondere vertegenwoordiger van Kofi Annan wordt aangezocht en gevonden in de persoon van de Algerijnse VN-bureaucraat Lakhdar Brahimi, die de Afghaanse VN-operatie gaat leiden. Hij richt een bureau op dat alle VN-werk in het land moet coördineren: Unama, United Nations Administrative Mission for Afghanistan. Zijn eerste taak is een vredesmacht te organiseren om rust en orde te garanderen. Zijn tweede opdracht: het bijeenroepen van de Afghaanse leiders om een tijdelijke regering te vormen. En daarnaast moet hij geld lospeuteren om alles te kunnen betalen.

Achteraf gezien gaat het wonderbaarlijk snel en soepel. Terwijl de Afghaanse leiders in een kasteeltje in de buurt van Bonn bijeen zitten, stellen de eerste deelnemers aan de Internationale Vredesmacht hun troepen ter beschikking voor een internationaal leger dat politietaken gaat vervullen in en om Kaboel. Isaf wordt geboren, de International Security Assistance Forces. Niet onder Navo- of VN-vlag, maar autonoom. Op 21 december landt president-ad interim Hamid Karzai uit Washington in Kaboel en drie weken later rijden de eerste Isaf-patrouilles door de straten.

In Bonn worden duidelijke afspraken gemaakt. Binnen zes maanden moet het volk zich kunnen uitspreken over een voorlopige regering voor twee jaar, in de zogenoemde Shoera of Loya Jirga in Kaboel, de grote volksvergadering. In die twee jaar komen de volksvertegenwoordigers nogmaals bijeen om te stemmen over de tekst van de nieuwe grondwet. En uiterlijk een half jaar na die tweede Loya Jirga ligt de deadline voor algemene verkiezingen voor de Majlis, het parlement.

Het duurt tot maart 2002 voor er enige duidelijkheid komt over geld. Vlak voor het begin van het Afghaanse nieuwjaar, net als in Iran en Koerdistan op 21 maart, confereren 22 donoren in Tokio. De Verenigde Naties, de Europese Unie en twintig staten waaronder Nederland en de VS stellen zich garant voor zes miljoen dollar financiële hulp voor een periode van vijf jaar, waarvan de eerste 1,4 miljoen dollar in 2002 wordt overgemaakt.

In april 2003 is de eerste versie van de grondwet klaar en voor advies rondgestuurd naar allerlei organisaties. In oktober 2003 zal een tweede Loya Jirga plaatsvinden. Op 17 en 18 maart 2003 wordt op uitnodiging van de Europese Unie een tweede donorconferentie gehouden in Brussel. En in februari 2003 nemen Duitsland en Nederland gezamenlijk het bevel over van Isaf, nadat eerst de Britten en vervolgens de Turken het commando hebben gevoerd. Aan de Vredesmacht doen inmiddels 29 landen mee, die gezamenlijk zo’n vijfduizend militairen naar Afghanistan hebben uitgezonden.

Tot zo ver gaat alles dus volgens plan. Ahmad Shah Masoed had tevreden kunnen zijn. De leider van het Afghaanse verzet tegen de Taliban kwam twee dagen voor 11 september 2001 om bij een moordaanslag, toen twee al-Qaeda-leden die zich voordeden als Belgische journalisten zichzelf opbliezen in het hoofdkwartier van de Noordelijke Alliantie. Dat de huidige ontwikkelingen Masoeds goedkeuring hadden kunnen wegdragen, heeft echter ook een andere reden. In de laatste jaren voor zijn dood creëerde hij zelf de blauwdruk voor de plannen, zegt dr. Mohammed Salim. Salim werkt tegenwoordig met Hamid Karzai. Voordien was hij verbonden aan de staf van Masoed. Zijn broer was als lijfwacht van Masoed bij het zogenaamde interview aanwezig; hij overleed ter plekke toen de videocamera van een van de twee «journalisten» ontplofte.

Volgens Salim was Masoed sinds 1998 voortdurend bezig de Afghaanse oppositie tegen de Taliban te verenigen en slaagde hij er steeds beter in voormalige doodsvijanden bij elkaar aan tafel te krijgen. In het hoofdkwartier van de Noordelijke Alliantie — op zichzelf al een verbond van botsende persoonlijkheden — ontving Masoed vertegenwoordigers van alle etnische groepen. Hij sloot een pact met leider Hamid Karzai van de belangrijkste Pathanen-factie en met een groot aantal andere leiders, tot de Oezbeekse warlord Rasjid Dostoem aan toe. Zelf reisde Masoed in het voorjaar van 2001 naar Europa om de Afghaanse diaspora te ontmoeten en zich in het openbaar te verzoenen met de voormalige communisten en de koningsgezinde middenklasse-in-ballingschap. De ideeën die in Bonn op tafel komen, zijn voor de meeste aanwezigen dus al bekend terrein, stelt dr. Salim.

Wat Masoed waarschijnlijk nooit had kunnen bedenken, was dat de bevrijding van Afghanis tan mede zou afhangen van de bereidheid van militaire avonturiers als mijn kameraad Jack om de Taliban te verdrijven. De Noordelijke Alliantie had het offensief nooit kunnen winnen zonder Amerikaanse luchtsteun, Amerikaanse wapens en de hulp van Amerikaanse verbindingsofficieren.

Op 11 september 2002 kan de bevolking terugzien op wat er in een jaar is veranderd. Al naar gelang hun humeur vinden de meeste Afghanen dat er veel, dan wel dat er niets is bereikt. Het beloofde geld is overgemaakt, maar heeft de Afghaanse regering nog niet bereikt. Het is blijven hangen bij het Fonds voor de Wederopbouw van Afghanistan onder coördinatie van de Wereldbank, of het is gebruikt om de noodhulpprogramma’s van de Verenigde Naties en de niet-gouvernementele hulporganisaties te betalen.

In het najaar van 2002 beginnen de Afghanen hier genoeg van te krijgen. In de kranten hekelen ze de vergader- en bemoeizucht van al die buitenlandse gasten. Daarnaast zijn ze er niet gelukkig mee dat sommige donoren hun beloofde miljoenen gebruiken om de uitzending van hun Isaf-troepen van te betalen.

Rafael Robillard van de koepel van grote buitenlandse hulpverlenersorganisaties Acbar (Agency Coordinating Body for Afghan Relief) en Jean Arnaud — de tweede man van Unama — horen alle argumenten. Als ik beiden in september 2002 voor de eerste keer spreek, schetsen zij hun probleem. Alles staat of valt met de steun die de Afghaanse regering-Karzai krijgt van de eigen bevolking, en dan met name van de militaire commandanten buiten Kaboel en hun volkslegertjes. De op eigen houtje opererende legertjes vormen de grootste bedreiging voor de vrede. Arnaud en Robillard pareren de Afghaanse kritiek op de westerse bemoeizuchtigen: «Zolang wij niet weten of zo’n militaire commandant het subsidiegeld niet in zijn zak steekt, houden we het in eigen beheer.» Beiden zien het probleem van de eindeloze vergadercultuur, maar zij kunnen er ook niets aan doen dat het ontwikkelingsgeld uit zo veel verschillende portemonnees komt en dat iedereen er iets over te zeggen wil hebben.

Vanaf dat moment draait de wind en ziet het ernaar uit dat Jack alsnog gelijk krijgt. In Ka boel doen de eerste geruchten de ronde over een Amerikaans plan om alle hulpverlening onder een Amerikaanse paraplu onder te brengen. In de provinciehoofdsteden willen de Amerikanen kantoren openen, de zogenaamde PRT’s, Provincial Reconstruction Teams. Militaire experts met een achtergrond in wederopbouw gaan de kantoren leiden. Een storm van protest stijgt op uit de wereld van de particuliere hulporganisaties wanneer de Amerikanen voorstellen alle humanitaire en wederopbouwprogramma’s regionaal te coördineren onder VS-vlag.

De Britse journaliste Barbara Stapleton is sinds kort beleidsadviseur bij Acbar. Ze verwoordt alle angst aldus: «De Amerikanen hebben een dubbele agenda. Aan de ene kant willen zij Afghanistan helpen met de wederopbouw en zijn zij bereid daar veel geld voor uit te geven. Aan de andere kant formuleren zij zelf nog steeds de oorlog tegen het internationale terrorisme als het belangrijkste motief voor hun aanwezigheid. Ze zijn zelf de eersten om toe te geven dat de PRT’s ook mooi kunnen dienen als centra waar informatie wordt verzameld over vijandelijke doelen. Dat vertroebelt het beeld van wat hulpverleners zonder militaire agenda, militairen, militairen die als hulpverlener werken en andere buitenlanders komen doen. Het haalt de neutraliteit van de hulpverleners onderuit en brengt hun leven in gevaar.»

Mijn Afghaanse gesprekspartner bevestigt Stapletons analyse. Salim: «Met de ene hand geven de VS hulp die de bevolking ten goede moet komen en de huidige regering ondersteunt. Maar de strijd tegen het terrorisme gaat hun boven alles. Zodra het in hun kraam te pas komt, delen zij met hun andere hand geld uit aan onverschillig welke lokale militaire commandant, ook al vecht hij al anderhalf jaar tegen de nationale regering in Kaboel.»

De VS-organisatie voor buitenlandse hulp USAID is inmiddels begonnen met een PRT-experiment in Gardez en opent binnenkort twee kantoren in Bamyan en Kunduz. Hier kan iedereen komen melden welke wegen er moeten worden opgeknapt, waar er scholen moeten komen en hoeveel geld er nodig is. USAID is ook betrokken bij de grote infrastructurele projecten die Afghanistan uit de Middeleeuwen moeten bevrijden, zoals de aanleg van wegen en moderne vliegvelden. Bouwbedrijven van over de hele wereld dienen deze weken offertes in voor delen van de snelweg tussen Kaboel en Kandahar. Volgens een USAID-woordvoerder kan iedereen de praktische informatie gewoon op de USAID-internetpagina’s vinden. Inschrijving staat open voor bedrijven uit de hele wereld, maar de Amerikaanse bouwgigant Louis Berger Inc. behandelt de offertes.

De uitslag van de Tadzjiekse weddenschap is vooralsnog onbeslist.