In het onderwijs voltrekt zich een nationale ramp, meldde vorige week voorzitter Walter Dresscher van de Algemene Onderwijsvakbond (AOB): «De permanente onderinvestering is een sluipmoordenaar op de onderwijskwaliteit.» Ook economen trekken aan de bel: «Domheid wordt de nieuwe ziekte van Nederland.» «De regering moet alle prioriteit geven aan onderwijs», smeken onderwijsdeskundigen en economen: een deltaplan voor het onderwijs, anders gaat het bergafwaarts met de Nederlandse kenniseconomie.

Veel van de ernstige problemen in het onderwijs zijn terug te voeren op een structureel tekort aan leerkrachten. De cijfers uit diverse rapporten geven een pikzwarte prognose voor de nabije toekomst: het tekort aan leerkrachten neemt toe, mede omdat de aanstaande jaren in een klap een grote groep met pensioen gaat. In het basisonderwijs zijn de komende drie jaren 28.000 fulltimers nodig. De helft daarvan komt via lerarenopleidingen binnen. De andere helft moet deels aangevuld worden door herintreders en zij-instromers uit de «stille reserve». In 2006 blijft er een tekort bestaan van ruim 2100 full timers. In het voortgezet onderwijs komen 17.000 fulltime banen vacant, waarvan ongeveer twintig procent zal worden aangevuld vanuit de lerarenopleidingen en de rest door de stille reserves. Het aantal onvervulde plekken in het voortgezet onderwijs stijgt van 2800 dit jaar naar 6000 in 2006. Tezamen betekent dat een gat van minimaal 8100 leraren. Wordt dat niet opgelost, dan zullen er net als in de gezondheidszorg — het tweede stiefkindje van Paars — wachtlijsten komen aan de poorten van de scholen. Een situatie die ondenkbaar lijkt in een welvarend land, maar wel degelijk reëel is.

De oorzaak is simpel. Sinds 1972 daalde de overheidsinvestering in onderwijs van 7,2 naar 4,8 procent van het BNP, een percentage waarmee ons land binnen Europa op een lage plaats is komen te staan. Naast de financiële verwaarlozing kregen leerkrachten (en hun leerlingen) sinds de Mammoetwet te maken met het ene na het andere vernieuwingsplan. Van de middenschool, een stokpaardje van de PvdA dat er uiteindelijk niet is gekomen, tot het studiehuis: het vergde veel veerkracht en motivatie. In de jaren negentig sneuvelde het imago van het beroep. Leraren die op familiefeestjes anekdotes vertelden over de toestanden in hun vak kregen te horen: «Wat doe je nog in godsnaam op die schopstoel van de samenleving?» Op de krappe arbeidsmarkt vonden veel jonge leerkrachten, kersvers van de pabo, een baan in de meer sexy en beter betaalde ICT-sector.

Maar nu alles niet meer dieper kan zinken, verschijnen er lichtpuntjes. De politiek verkeert niet meer in de ontkenningsfase, de onderwijsvakbond staat open voor andere types leerkrachten en een flexibele arbeidsmarkt en werkgevers uit het bedrijfsleven stimuleren een samenwerking met scholen. Dit «alle hens aan dek» kan voor een revolutie zorgen, mits de centrale machine- en stencilkamer op het departement in Zoetermeer het onderspit wil delven.

Sinds anderhalf jaar is de gesloten arbeidsmarkt opengegooid. Het oude idee dat je met een diploma (pabo, lerarenopleiding, academische graad met didactische aantekening) alleen voor de klas mag, is overboord gegooid. Ingezet wordt op zij-instromers (mensen met minimaal een hbo-opleiding die na assessment meteen aan de slag gaan en tegelijkertijd in twee jaar opgeleid worden), herintreders en semi-professionele onderwijsassistenten. Functiedifferentiatie en herverdeling van de taken zijn de toverwoorden.

«Nu nog is een docent soms te veel een koning in zijn eigen rijkje. We moeten toe naar een flexibel teamwork op verschillende niveaus», aldus G. Stemerding, bestuurslid en onderhandelaar arbeidsvoorwaarden van de AOB. «De enorme omwenteling zal de aanstaande jaren veel vergen van mensen. Om mensen te blijven motiveren, moet er geld komen, onder meer voor bonussen. We hebben gezien in Finland en New York, waar enkele jaren geleden het tekort aan leerkrachten met succes werd aangepakt, dat je met tien procent extra kunt slagen. Er mag niet meer worden gemillimeterd in de marge. Het gaat daarbij ook om faciliteiten als mooie, schone lokalen en goede leermiddelen.»

Volgens Stemerding is er, naast de zeven miljard die minister Hermans veel te laat lospeuterde voor het onderwijs, nog eens zo’n vier miljard nodig om alle achterstanden weg te werken. Hij blijft voorlopig heel pessimistisch, «want de tekorten breiden zich van de Randstad en de zwarte scholen als een olievlek uit over de rest van ons land». Ook zorgen volgens hem zij-instromers voor nieuwe problemen: «De begeleiding vergt veel van de zittende leerkrachten en straks ontstaat er een woud van allerlei opleidingen.»

Onder minister Hermans is een eerste aanzet gedaan om de slechte toestand aan te pakken. Het Sector Bestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) werd belast met het bewerken van de arbeidsmarkt. «Door de bottleneck zijn we gedwongen creatief te zijn. Door andere groepen binnen te laten, gaat het hele proces van de arbeidsinstroom op zijn kop. Natuurlijk eist dat veel van oude leerkrachten, maar het dwingt hen ook opnieuw naar hun vak te kijken. Als een team van een school dertig jaar hetzelfde blijft, is dat niet altijd goed. Het frontaal lesgeven zal veranderen: soms in kleine groepjes, soms klassikaal, soms individueel. Er is genoeg potentie. Veel mensen zeggen vaak dat een baan in het onderwijs voor hen een tweede beroepskeuze is. Die moet je zien te krijgen», zegt SBO-directeur Rick Monasso.

Maria van der Hoeven zette, tijdelijk, voortvarend de lijn van haar voorganger door. Maar genoeg geld zal er niet zijn. Het kabinet moet bezuinigen. Economen zeggen: investeren in onderwijs is belangrijker dan het aflossen van de staatsschuld. Het onderwijs roept: het gapende gat van ruim achtduizend leerkrachten is zonder extra geld niet gedicht.

Zonder geld verdommen we verder.