
‘Heeft u uw eigen morele lat gehaald?’ wilde een journalist weten van Sigrid Kaag. Vrijwel de voltallige parlementaire pers was uitgelopen om haar onder meer die vraag te stellen nadat indrukwekkend spitwerk van de Volkskrant had onthuld hoe een machtige partijprominent een vrouw langdurig en vergaand had geïntimideerd. Het rapport daarover was op het partijbureau weggemoffeld.
Tijdens het spervuur van vragen toonde Kaag zich vintage Kaag. Maar precies datgene wat een jaar geleden velen had verleid om op haar te stemmen – het beschaafde, gedistingeerde en zakelijke – werkte averechts. De d66-leider schept graag afstand tussen haar en het onderwerp waar ze over spreekt. Ze is het zeldzame voorbeeld van een politicus die niet door de knieën gaat maar bij voorkeur hoog boven iets uit zweeft, maar bij een #MeToo-zaak ziet dat er ronduit lelijk uit. Ze leek plots op de vele d66’ers die een week lang hadden weggedoken in gangen en achter deuren als hun iets gevraagd werd over seksueel overschrijdend gedrag in hun eigen partij. Radicale transparantie en veiligheid voor vrouwen moesten wijken voor een vluchtig geïntroduceerde omerta.
Het toonde ook een onmogelijke spagaat: burgers verlangen politici die zich moreel uitspreken. ‘Een opvallend kenmerk van het democratische leven in de huidige tijd is dat de burgers bijna overal gefrustreerd zijn over de politiek’, is de eerste zin van Politiek en moraal van de Amerikaanse filosoof Michael J. Sandel. Hij hekelt daarin de voorkeur van liberale politici voor waardevrije politiek die niets meer doet dan het managen van dagkoersen. Dat is niet alleen kwalijk maar ook gevaarlijk. In het vacuüm dat zij laten liggen kruipen nationalisme en populistische protestbewegingen. De noodzaak van moralistische politiek die iets voorstaat is kortom groot, tegelijkertijd is de tolerantie ervoor klein.
Moraal gaat per definitie over het trekken van lijnen tussen wat goed en kwaad is. Door als publiek persoon expliciet te zijn over waar je die lijn trekt, zeg je impliciet altijd iets over de ander: over waar hij of zij staat, of hij of zij zich aan de juiste kant bevindt. In de ongure hoeken van het internet levert het formuleren van zo’n lijn een fascinerende diskwalificatie op: jij deugt, dus moet je weg. Moraal kan onverteerbaar zijn als het over jezelf gaat.
‘Sylvana Simons, Peter R. de Vries en Frans Timmermans doen het zeer goed’, zei de hoofdredacteur van De Dagelijkse Standaard enkele jaren geleden in een stuk over hoe rechtse internetblogs ideologisch verhardden als gevolg van de jacht op clicks. ‘Ik weet niet wat het is, maar mensen krijgen echt een rode waas voor hun ogen als je die namen alleen al in de kop zet. Mensen haten ze.’ Dus zette hij ze bij voorkeur zo veel mogelijk in de titels boven internetstukken, soms zelfs tegelijk.
De voormalige ombudsman en rechter Alex Brenninkmeijer beschreef in een lezing in 2019 hoe moreel leiderschap er vaak uitziet: je komt ergens binnen, je merkt iets op en dan krijg je al heel snel de reactie ‘je snapt het niet’, je kunt ‘het alleen snappen als je meegaat in het systeem’. In zijn boek Moreel leiderschap zocht Brenninkmeijer naar een antwoord op de vraag hoe je een cynische definitie van macht omvormt tot ‘het soort moreel leiderschap dat als iets positiefs en duurzaams kan worden ervaren’. Hij kwam met een tiental punten waarvan er een de moeite waard is om hier uit te lichten: ‘Moreel leiderschap vormt het tegendeel van macht uitoefenen, van heersen.’
Maar het zijn precies moreel leiderschap en machtswellust die in d66 sinds de oprichting om voorrang hebben gestreden. ‘Politiek is de bezigheid waarbij je je handen vuil maakt, terwijl ethiek ons leert hoe het geweten schoon te houden’, zei Jan Glastra van Loon in de oratie die hij hield toen hij afscheid nam als hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam. De voor velen onbekende d66’er wordt binnen de partij beschouwd als de geestelijk vader van de ‘kroonjuwelen’. Hij introduceerde het idee van de gekozen premier, pleitte voor het correctief referendum en schreef al ver voor de partijoprichting essays over het democratisch tekort in het Nederlandse bestel. Tegelijkertijd bracht hij dus ook die scheiding aan tussen politiek en moraal: ethiek ging volgens Glastra van Loon om principiële kwesties en politiek om opportuniteit.
Geestig genoeg is juist de partij die de werking van macht en democratie op meta-niveau altijd heeft bevraagd en onderzocht uitgegroeid tot de partij die behoorlijk goed in het spel is geworden, terwijl ze tegelijkertijd ook een progressieve getuigenispartij wilde zijn. De professionaliseringsslag van Alexander Pechtold heeft van d66 een door de wol geverfde machtspartij gemaakt die het spel goed kent en vieze handen niet schuwt. Dat die hiërarchische machine gepaard gaat met verhalen over grensoverschrijdingen is ook niet nieuw. Op de wandelgangen van het parlement gniffelen mensen over een ‘fractiebankje’ waar van alles op zou zijn gebeurd. Wat daar precies is gebeurd weet ik niet en kan ik niet verifiëren, maar het geeft wel te denken: als dit de partijmythes zijn, wat is dan de partijcultuur?
Sigrid Kaag heeft zichzelf aan de partij gepresenteerd als iemand die de politiek komt veranderen. Geen ritselen en regelen maar progressieve ideeënstrijd, bestormen! Partijleden rondom haar hebben er nooit een geheim van gemaakt dat d66 met ‘nieuw leiderschap’ ook een strategische keuze maakte, het was de manier om een alternatief te beloven dat zich diametraal tegenover Mark Rutte kon plaatsen. Geen uitgedragen visieloosheid, maar een verhaal over waarden en vergezichten. Binnen de partij bestond de hoop dat je in tegenstelling tot wat Glastra van Loon ooit dacht ethiek en een machtsbasis kon combineren.
‘Moreel leiderschap is geen eigenschap maar een proces’, schreef Brenninkmeijer in zijn boek. ‘Moreel leiderschap betreft zowel het bepalen wat van belang is, het maken van keuzes, de uitvoering als de verantwoording.’ Als het d66-drama Kaag iets moet hebben geleerd, dan is het dat zij als personificatie van de partij zich niet aan de keuze mag onttrekken: kiest zij voor het lastig te temmen machtsinstinct in de partij? Of wil ze hemelbestormend blijven? Als zij wil vasthouden aan de morele pretentie die haar ooit voor zoveel kiezers aantrekkelijk maakte, zal ze niet alleen de buitenwereld maar ook haar eigen partij moeten willen veranderen, die als geen andere het product is van de Haagse cultuur – waar ze zichtbaar weinig mee opheeft.
Het onmogelijke van morele pretentie in de politiek is dat het kwetsbaar maakt. Anders dan een materiële belofte – ‘iedereen duizend euro’ – is een belofte van moraal er een die je nooit volledig kunt inlossen. Moraal is iets wat je nastreeft, maar nooit ten volste vervult. Wie zich vereenzelvigt met een idee of overtuiging loopt het risico om vroeg of laat met zichzelf in de knoop te komen. Je kunt politiek met veel wegkomen, maar het verwijt inconsistent of hypocriet te zijn is dodelijk.
‘He wasn’t defending anything except himself, and suddenly he looked like a different politician’, zei Cambridge-politicoloog David Runciman onlangs tegen The New Yorker over Boris Johnson. De Britse premier lag onder vuur nadat bleek dat hij de strengste dagen van zijn eigen coronaregime feestend had doorgebracht. Johnson had weliswaar al jarenlang het imago van een jongensachtige ‘rule breaker’, maar dat waren doorgaans de conventies van anderen geweest. Daar kom je prima mee weg. ‘Liegen kan nog voor oprechtheid doorgaan’, zegt Runciman. ‘Je kunt een soort oprechte leugenaar zijn doordat je als politicus niet de waarheid vertelt, maar nog steeds bent wie je zegt te zijn.’ Maar als je lijnrecht tegen je eigen overtuigingen in handelt, waarom zouden anderen ze dan geloven?
De schijn van hypocrisie vervormt elk moreel oordeel. Iets is erger als iemand eerder nog pretenties had. Wouter Bos heeft dat ooit aangemerkt als een essentieel verschil tussen progressief en conservatief: wie hoge verwachtingen heeft van de overheid is boos en teleurgesteld over dat wat niet lukt of misgaat. De status quo die sowieso weinig verlangt kan de schouders ophalen en doorgaan. Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Toen Frits Bolkestein ooit de vraag opwierp of er minder bloed kleefde aan het kapitalisme of aan het communisme, haastte de conservatief Heldring zich in zijn NRC-column te stellen dat kapitalisme helemaal geen ideologie was. Het wil namelijk geen betere wereld tot stand brengen en is alleen maar uit op winst. Een discussie over de misdaden van het kapitalisme was dus ‘bij voorbaat zinloos’. In dit weekblad maakte schrijver en essayist Herman Franke gehakt van die analyse op een manier die alleen maar actueler is door de ogen van nu. ‘Het is onzin omdat je met die redenering alle vuiligheid mag uitvreten. (…) Slecht is het alleen als je er een ideaal mee hoopt te bereiken.’
Terug naar Den Haag waar de absentie van morele pretentie bij grote machtspartijen zegeviert en Kaag inmiddels niet meer vragen stond te beantwoorden over een stuitend misbruikschandaal, maar over haar eigen inconsistentie. Zomaar wat krantenkoppen in de dagen daarna: ‘Moreel leiderschap Sigrid Kaag is onhoudbaar’. ‘Moreel leiderschap d66 blijkt zwart gat’. ‘Kaag is personificatie van prietpraat over moreel leiderschap’. ‘Sigrid Kaag legt de lat hoog, maar komt er zelf ook niet altijd overheen’.
Ze had een kuil gegraven waar ze zelf was ingetuimeld, zo luidde de consensus. Met als directe gevolgtrekking dat ze zich beter niet meer zou wagen aan morele beloftes. Dat idee schept een somber stemmend precedent: leg in Den Haag de lat nooit te hoog maar vooral op enkelhoogte. Stap er dagelijks overheen en er zal je niets gebeuren.