Het is een op middeleeuwse leest geschoeide klucht vol bijtende spot, boertigheden en scabreuze opmerkingen waarin Fo als een strijdbare clown tekeer gaat tegen het machtsmisbruik van hen die het voor het zeggen hebben. Hij gebruikte in die tijd het theater vooral om corrupte situaties aan het licht te brengen en wantoestanden aan te klagen. De voze plekken in de samenleving moesten worden blootgelegd. Zijn stukken zaten vol sardonische toespelingen op de bureaucraten, heldencultus, blinde gehoorzaamheid aan de gevestigde orde, corruptie en ontrouw.
Geen wonder dat Hugo Claus ergens in het begin van zijn nieuwe roman Belladonna naar Mistero Buffo verwijst. Zijn boek ademt eenzelfde sfeer uit, het heeft een vergelijkbare scenische opzet en de figuren die erin rondlopen zijn er, evenals in Fo’s creaties, vooral als zinnebeelden van de acteur of de producent neergezet. Belladonna is een buffo-spel in romanvorm. Niet de psychologische ontwikkeling van de karakters maar de karikatuur staat erin centraal.
EN DAAR WEET Claus wel raad mee. Deze opzet biedt hem de gelegenheid om zijn kwaliteiten van toneelmaker en romancier geraffineerd met elkaar te verbinden. Met een zekere wellust vertolkt hij de rol van de malicieuze speelman die stem geeft aan figuren uit de wereld van de kunst, film en journalistiek, hun naasten en bekenden, en een kliek vadsige koningen die het officiele Belgische cultuurwereldje weet te sturen en te beheersen. In de beschrijving van dit soort kleingeestige op macht, geld, vertier en vrouwen beluste kringetjes is hij een virtuoos. Geen taalregister laat hij ongebruikt om hen te kakken te zetten. Van ambtenarentaal tot schuttingtaal, van volks Vlaams, ironische gedistantieerdheid tot boertige oprispingen - niets uit het woorden- en klankenarsenaal dat hij ter beschikking heeft (en dat is nogal wat, Claus is alleszins een taalgeweldenaar) zet hij in om daar eens een krachtige wind doorheen te jagen. Dat de lucht daarvan allerminst naar belladonna geurt, zal niet verbazen.
Het wemelt in Claus’ roman van woordspelingen, toespelingen en verwijzingen. Met de titelpagina alleen al kun je allerlei kanten op. Behalve Italiaans voor schoonheid is belladonna een plant die ook wel doodkruid wordt genoemd. Het extract ervan vergroot de oogpupil maar een overvloedig gebruik ervan verblindt. Onder andere over bedrieglijke schoonheid en verval gaat dit boek. Maar ook over maskerade, list en bedrog, illusie en desillusie. Hij ondertitelt zijn roman met ‘Scenes uit het leven in de provincie’, een verwijzing naar de provinciaalse zeden en gewoonten die mogelijk tevens een wenk is in de richting van Madame Bovary, de roman die Flaubert wel eens zijn Don Quichot heeft genoemd.
Met Belladonna heeft Hugo Claus zijn eigen Don Quichot gecreeerd, maar dan op zijn Vlaams. Het is zijn Tijl Uilenspiegel, met alle spot, persiflage, parodie en zelfspot die daar aan vastzit, zijn mythe van de opstandigheid van de eenling tegenover de uitvoerende macht. In het verhaal dat vervolgens over de pagina’s buitelt, worden met venijnige tong zoveel instellingen en personen over de hekel gehaald dat het nog wel even zal duren voordat duidelijk is wie hier voor de lamme, de blinde of de dove doorgaan. Maar in Vlaanderen kan het demasque, en daarmee het feest der herkenning alvast beginnen.
IN HET EERSTE deel van Belladonna staat een mediocre geschiedenis over een filmproduktie centraal. Er moet een film komen over de Vlaamse leeuw bij uitstek, de algemeen bewonderde Pier den Drol, oftewel Pieter Breughel. Producent ervan is Walter Oorslag (‘Ik ben het volk’), een zeventigjarige, seksueel nog van alle markten thuis. Hij verslijt duizendeneen secretaressen en frequenteert de SM-tent van Malle Moe. Het rosse leven, het uiterlijk vertoon en daarbij behorend merkenfetisjisme (Rolex-horloges, Prince-de-Galle- pakken, Porsches), de opmars van extreem-rechts, het kletsen en zwetsen in en rondom vergaderingen en talkshows, de roddelpers, het literaire prijzencircus - het komt allemaal aan de orde.
Uit die sfeer moet een film ontstaan van internationale allure, eentje die Vlaanderen zal opstoten in de vaart der volkeren. Het script is afkomstig van Axel den Dooven, ooit een getalenteerd dichter maar na een aantal ambachten en evenzoveel ongelukken uiteindelijk terechtgekomen in een museumbaan. Als personage is hij de spil waaromheen de roman draait.
Zoals wel vaker in kluchten en satires zijn ook hier namen of bezigheden van mensen een indicatie voor de rol die ze spelen. Als conservator van het werk van de schilder Schellen houdt Den Dooven zich blind en doof voor alle gekonkelefoes en overdreven blabla rondom de film en officiele instanties die erbij zijn betrokken. De meest prominente daarvan is de Commissie ter Bevordering van de Nederlandstalige Culturele Audiovisuele Expressie (Conecu), een eensgezind gezelschap van grijze muizen dat de beschikking heeft over de subsidiepot. De op winstbejag beluste Walter Oorslag is er voortdurend mee in conflict.
Zo niet Den Dooven. Die geeft zich bij voorkeur over aan de wellust der dingen. Vooral het schransen kan hij niet laten. Hoewel hij daardoor volledig vervet, denkt hij nog steeds een ladykiller te zijn. Maar helaas, zijn mooiste jaren heeft hij achter de rug en na een val aan het eind van het boek zal zijn totale verval vermoedelijk niet lang meer op zich laten wachten. Zijn amour fou Roberte (‘promiscuiteit en drank en deliria allerhande’) heeft hem tot zijn spijt allang verlaten. Nog een keer krijgt hij haar terug, aan het slot van de roman, maar dan als schim in een surrealistische hallucinatie.
Gaandeweg de roman verschuift de aandacht van het filmproject naar de relaties tussen de verschillende personen onderling. Vooral naar mensen uit de kring rond Axel den Dooven; zijn tweede vrouw Claire, zoon en schoondochter Just en Caroline, de concierge van het Museum Schellen, en als belangrijkste de acteur Herman Grootaers. Deze vertolkt de filmrol van Pieter Breughel en is in zekere zin een tegenpool van Axel den Dooven.
De laatste ziet maar al te scherp wat er allemaal mis gaat met de film en steekt dat niet onder stoelen of banken: zijn scenario is door zes verschillende pennen gecorrigeerd en daarmee vermassacreerd, de regisseur is een flapdrol die beweging met dynamiek verwisselt, decor en kleding zijn van inferieure kwaliteit. Zo niet Grootaers. Die blaaskaak kijkt alleen met zijn groot blind oog of draait zich met zijn kont bij Claire in bed. Alles wat hij uit zijn omgeving opdoet en inneemt, komt er als diarree weer uit. Hij is evenveel leegloper als klaploper. In zijn darmen gist, borrelt en rot Vlaanderen.
DE SCATOLOGIE loopt als een rode draad door Claus’ nieuwe roman. Die aandacht doet onder meer een zekere pissigheid vermoeden, en inderdaad, hij geeft regelmatig onverbloemd lucht aan zijn ergernis, woede en haat, maar ook zelfhaat. Hij heeft zijn stinkende best gedaan om met alle tongen die hij heeft een weinig florissant beeld te schetsen van het Vlaamse culturele leven. Dat is hem gelukt, maar in de spiegel van zijn ogen krijgt dat alles toch vooral de charme van een bedenkelijke schoonheid.
Belladonna is een hilarisch boek geworden, flamboyant en met overtuigingskracht geschreven. Het boek bezit de kracht van de grote volksepiek. Dat bij zoveel bouffonnerie niet alles even geslaagd is, laat zich raden. Daarbij speelt appreciatie zeker een rol.