‘WE ZIJN voortgekomen uit een ontsmettingsdienst van de GGD. Maar van lieverlede gingen we ratten vangen en muizen, en gingen we kakkerlakken, wespen, motten, mieren, duiven en weet ik wat bestrijden. Nu moeten we van de GGD ons eigen brood verdienen. De gemeente legt er geen geld bij. Hebben ze er niet voor over. We zijn dus eigenlijk een bedrijf binnen de GGD.
We zijn niet zo commercieel als de echte bestrijdingsbedrijven. Bij ons is de uitvoering het belangrijkst. Het moet vakkundig, secuur en veilig gebeuren. Sommige van die commerci‰len kijken alleen naar het resultaat. Snelle-jongensgedoe. Zo zijn wij niet. Maar we zijn ook geen echte ambtenaren. Er wordt hard gewerkt in dit wereldje. En er is veel zelfstandigheid. Ik krijg ’s morgens mijn opdrachten mee. Dan zeg ik: jongens, de mazzel. Ben ik directeur van mijn eigen auto. Ik kan zelf uitmaken hoe ik het werk op zo'n dag aanpak.
Met bestrijden alleen kom je er niet. In de ongediertewereld is het accent verschoven naar voork¢men. We detecteren en controleren ons een ongeluk. Vooral voor bedrijven. Denken ze dat ze ongediertevrij zijn, vinden we t¢ch faraomieren. Dat zijn van die kleintjes, heel anders dan onze eigen mieren. Ze vermenigvuldigen zich razendsnel en eten eiwithoudende stoffen. Brood, kaas, vlees. Geen mensenvlees, geloof ik.
Die mieren komen hier door het transport. Een zending bananen die al een poosje staat te wachten, werd vroeger vernietigd. Maar nu douwen ze hem nog snel even in een transportvliegtuig. Is-ie er nog net op tijd. Maar tijdens het wachten kruipt er allerlei ongedierte in. Dus wij zeggen: ben je ongediertevrij, zorg dan dat je dat blijft.
Maar ja, neem nou kakkerlakken. Die kun je soms niet helemaal weg krijgen. We kunnen geen gif in een computer spuiten. En daarin kunnen ze zitten. Ja, Çcht. Ze kruipen overal in. In antwoordapparaten, telefoonhoorns, zelfs in de gaatjes van het stopcontact. Als u een computer of videorecorder koopt van iemand die flink last van kakkerlakken heeft, kruipen ze er bij u thuis uit. Dan bent u zuur. Heb je er ÇÇn, dan heb je er al gauw honderden. Het zijn vermenigvuldigingsmachines, weet u.’
‘WIJ MAKEN ONS druk om onze portemonnee, om ons huis, om ons plekje op de wereld. Maar een insect heeft niets anders aan zijn hoofd dan eten en vermenigvuldigen. Ik werk acht uur per dag, maar die beestjes hebben n¢¢it vrijaf. Ze gaan maar door. Komt omdat ze niet kunnen denken. Als termieten een plas water op hun weg vinden, gaan ze er doorheen. Of er nou een miljoen verzuipen of twee miljoen, dat maakt niks uit. Ze lopen door totdat ze weer wat te eten hebben. Een mier zal je aanvallen als je hem wat doet, ook al ben je duizend keer zo groot. Dat beseft-ie niet.
Insecten zijn vreselijk hardnekkig. Mensen denken dat tijdens een strenge winter de insecten doodgaan. Mooi niet. Elke zomer barst het weer los met de wespen. De ene keer wat later dan de andere, maar ze zullen altijd weer terugkomen. Insecten overleven ons miljoenen jaren. Als wij zijn uitgestorven is die wesp nog gewoon dezelfde. Koudbloedigen, die hebben dat nou eenmaal. Je krijgt ze nooit allemaal weg.
Waarom ik ze dan niet gewoon laat zitten? Als je ÇÇn keer een keukenvloer hebt gezien die bruin ziet van de beestjes weet je precies waarom ze dood moeten. Ik heb ratten in kantoren gezien, muizen en kakkerlakken die vrolijk in restaurants rondliepen. Dan wil je wel bestrijden. Ook voor de hygi‰ne. Een kakkerlak loopt vanuit de wc-pot zo over je broodje. Ik bedoel maar.’
‘TEGEN KAKKERLAKKEN helpen lokdozen en valletjes vaak niet. Dus dan gaat het tankje op de rug, het maskertje op en spuiten maar. Vooral bij grote hoeveelheden is dat nodig. Altijd toewerken naar de plek waar de meeste zitten. Zitten ze in de keuken, dan begin je in de woonkamer, want ze kunnen gaan lopen.
Iedereen vindt het fijn om ongediertevrij te zijn, maar dan moeten wij wel met gif werken. De echte troep mogen we trouwens niet meer gebruiken. Als u kakkerlakken heeft en ik ga fijn met DDT strooien, bent u er z¢ vanaf. Dat u wat moeilijk gaat ademen en dat uw haar uitvalt, is een ander verhaal. En daarom is dat spul er dus uit. Schadelijk voor het milieu en voor de mens. We hebben daardoor wel meer moeite om die beestjes dood te krijgen. Het wordt steeds arbeidsintensiever.
Kakkerlakken komen altijd van de buren. Iedereen bij wie ik kom roept dat. Soms klopt het ook echt, dus moet je ze in kaart brengen. Of ze van boven of van beneden komen. Vaak zijn er fouten gemaakt in de architectuur. In de Bijlmer bijvoorbeeld. Geen beginnen aan. Als je een stortkoker maakt van twaalfhoog naar de begane grond waarin je alle leidingen legt, met warm water en al, dan weet je zeker dat daar kakkerlakken in gaan zitten. En omdat zo'n ding is dichtgemaakt, kunnen we er niet bij. Dan houden we een enquˆte onder de bewoners en maken we een bestrijdingsplan. Soms worden hele huizenblokken tegelijk behandeld. Je moet er echt bij nadenken. Het is niet gewoon van huppekee, bom erin en het deurtje weer dicht.
De mensen kunnen zelf ook best wat tegen kakkerlakken doen. Als je er eentje ziet, meteen mechanisch vernietigen. Doodtrappen dus. Veel mensen denken dat je dat juist niet moet doen vanwege de eitjes, maar dat is een fabeltje. Als je er eentje doodtrapt, kan het zijn dat je wat eitjes onder je zool meeneemt. Wie zegt dat die uitkomen? En niet elke soort draagt zijn eipakket met zich mee. De kakkerlak die bij ons het meest voorkomt, doet dat wel. Maar als je hem niet doodtrapt, weet je zÇker dat er jongen komen.
Weet u trouwens hoe die soort heet? De Duitse kakkerlak. In Duitsland noemen ze hem de Russische kakkerlak. Zo zie je maar weer: je hebt ze nooit van jezelf, altijd van de buren.’
‘RATTEN MOETEN DOOD. Als we een melding krijgen gaan we er meteen op af. En we doen het grondig, dus ze gaan eraan. Dat er nog zo veel ratten zijn, komt door de troep die mensen op straat flikkeren, niet door ons. Maar ook door het voeren. De vetbolletjes die mensen ophangen voor de vogeltjes, lusten de ratten ook graag. Ik heb ze over takken zien gaan om erbij te komen.
We hebben er wel eens een uit een vliegtuig moeten halen. Doodgeknuppeld en meteen opgestuurd naar het labaratorium. Dat beest zat in een toestel dat uit een land kwam waar de pest heerste. Dan krijg je het warm hoor, laat ik u dat vertellen.
Net als die keer dat ik een rat uit een woning moest knuppelen. Ik kreeg hem maar niet te pakken. Dat beest rende het huis uit. Ik er achteraan. Komt-ie weer terug! Heb ik hem bijna, smeert hij hem weer naar buiten. Het zweet liep van me af, maar ik m¢est hem hebben. Dus met een bezem boven mijn hoofd er achteraan. De halve straat rende mee. Ik zie nog die vrouw achter haar kinderwagen. Verbijsterd was ze. Zag opeens een rat voorbijrennen met een sliert mensen erachter. Het enige wat ik nog kon denken was: nou ontkom je me niet meer, kreng. Ik werd er fanatiek van.
Muizen zijn tegenwoordig best moeilijk. Een rat gaat wel dood van muizegif, maar een muis niet meer van rattegif. Niemand realiseert zich dat. Wij roepen altijd: d¢¢rbestrijden, d¢¢rbestrijden! Maar ja, de mensen halen de lokdoosjes weg als ze geen muizen meer zien. Als ÇÇn muis te weinig gif binnenkrijgt en het overleeft, krijg je een resistente populatie. Muizen zijn niet gek. Ze zien heus wel dat hun broertjes en zusjes liggen te verkrampen naast het voedsel. Als u een muis was, had u ook geleerd om goed op te letten. Overal loert gevaar. Dat krijgen ze als het ware van huis uit mee.
Ovenvisjes. Kent u die? Dat is het probleem van de toekomst, let op mijn woorden. Het zijn insecten die een beetje op visjes lijken. Lopen een beetje zwabberend. Ze houden van een warme, droge omgeving. Woningen worden steeds beter geãsoleerd, dus je ziet het probleem snel toenemen. Die beestjes eten graag cellulosehoudende producten. Behang, landkaarten, postzegelverzamelingen, schilderijen. Het zal je maar gebeuren dat ze je Rembrandt wegvreten.’
‘OVER WAARDERING voor mijn vak heb ik niet te klagen. Natuurlijk zien sommige mensen me liever gaan dan komen. Als ik ga, zijn ze van hun ongedierte af. Maar ik ben de hit van elke verjaardag. Ik heb altijd wat te vertellen, altijd wat te lachen. Ik kom overal. Van het paleis op de Dam tot in het kleinste peeskamertje. Ook die temeier van driehoog achter heeft last van kakkerlakken en muizen. Dat vinden de klanten niet fris.’