Van de Nederlandse taal wordt meer gebruik gemaakt dan ooit, maar de kwaliteit neemt gestaag af. Mensen praten en praten en praten alsof hun leven ervan afhangt. Wat ze zeggen en hoe ze dat zeggen lijkt een stuk minder van belang dan het feit dat ze iets zeggen. Praten om het praten is niet goed voor de taal. Die wordt gebruikt als een wegwerpartikel, en niet als het prachtige, veelzijdige instrument dat ze is.

Te oordelen naar de nieuwe woorden die de laatste jaren in het Nederlands zijn opgedoken gaat het niet heel erg goed met onze taal. In 2007 werd ‘Bokitoproof’ uitgeroepen tot woord van het jaar. Dat is pure armoede. Kwam Marten Toonder ooit met ‘denkraam’, en voegden Van Kooten en De Bie onder veel meer ‘doemdenken’ aan onze woordenschat toe – uitdrukkingen die staan voor een begrip dat tijdloos is en door iedereen wordt herkend – nu is dus ‘Bokitoproof’ de grootste aanwinst van vorig jaar. Treurig.

‘Bokitoproof’ slaat op een verblijfplaats van een aap in een dierentuin die tegen Bokito kan. Zoals een waterdicht horloge waterproof is, is een hok, of een kooi, waar Bokito niet uit kan ontsnappen Bokitoproof. Bokito is een grote aap die negatief in het nieuws kwam toen hij na aanhoudend getreiter van een infantiele bezoekster terecht over zijn hek klom en een ravage aanrichtte in de dierentuin waar hij woonde.

Dit is een nieuw woord dat we nooit meer zullen horen, aangezien het verbonden is aan één specifieke gebeurtenis, die zich niet meer zal herhalen. Dat ooit nog een aap iets dergelijks uithaalt is onwaarschijnlijk, en dat die dan ook nog Bokito heet nog meer. Een woord dat dus helemaal niets toevoegt aan de Nederlandse taal.

Zoals er maar weinig lijkt te worden toegevoegd aan de Nederlandse taal. Nieuwe woorden kunnen een verrijking zijn, maar in deze tijd bespeuren we vooral verarming van het Nederlands. Verschraling. Vermagering. Verloedering, wordt ook wel gezegd.

Er zijn redenen genoeg om te vrezen voor de kwaliteit van het Nederlands. Ga maar eens in de tram zitten. Met open oren. Of in een winkelstraat lopen. In de Hema. Je krijgt rillingen over je rug van wat je allemaal hoort.

‘Chantal, moet je kijken, wat leuk!’

‘O kind, dat is leuk!’

‘Ja, leuk zeg. Ongelooflijk leuk.’

‘Die vind ik eigenlijk minder leuk. Bij die heb ik zoiets van dat ik hem minder leuk vind, zeg maar.’

Communicatie heet dat. Er wordt veel gecommuniceerd, tegenwoordig. We hebben de middelen, en die zullen we gebruiken ook. Met de toename van het aantal mobiele telefoons is er een woekering van redundante communicatie ontstaan, die veelal meta-communicatie is. Telefoneren over het telefoneren. ‘Waar ben je nu? Je valt weg. Nee, jij.’

‘Hé met mij. Hoewissut? Oké. Ik dacht ik bel even dacht ik om te zeggen dat ik er bijna ben. Nog een minuutje of vijf zes fietsen. Ik had zoiets van dat ik me afvroeg hoe het nu met je was. Ik dacht aan je, zeg maar. Eigenlijk vond ik het wel te gek hoe we gisteren konden praten, weet je. Heel te gek. Dus daarom had ik iets van waarom heeft ze toch dat sombere gezicht op haar gezicht? Maar oké, daar moeten we maar over praten, denk ik persoonlijk. Ik heb je nog veel meer te vertellen, ook spannende dingen, zeg maar. Dat doe ik wel als ik bij je ben. Dat is over twee minuten maar ik dacht ik bel even dat ik eraan kom.’

Communiceren vindt heden ten dage plaats onder enorme druk. Tijdsdruk, aangezien de communicerende partijen altijd op weg zijn naar het een of ander, iets belangrijks dat gedaan of gezegd moet worden. Alle communicatie is vluchtige communicatie.

Op verschillende gebieden nemen we een verschraling van het Nederlands waar. In het dagelijkse taalgebruik is het overduidelijk dat er steeds minder woorden worden gebruikt om mededelingen te doen of vragen te stellen. Het gaat niet om hoe je het zegt, maar om wat je zegt. Zodat de ander je direct begrijpt.

Maar ook het geschreven Nederlands is aan het verarmen. Er zijn een paar gratis kranten bij gekomen, die door met name veel jongeren worden gelezen. Het niveau van die dagbladen is abominabel. Eén enorme opeenstapeling van clichés, stoplappen en platitudes. Verschrikkelijk lelijk Nederlands. Fantasieloos. En barstensvol fouten.

In Metro zegt een badmintonspeelster: ‘Ik neem behalve mijn raket ook mijn bikini mee naar het toernooi.’ In Spits sterft het van afgesleten woordcombinaties als ‘administratieve rompslomp’ en ‘nieuwe uitdaging’.

Maar ook NRC Handelsblad, toch altijd een ‘kwaliteitskrant’ genoemd, is steeds slordiger en nonchalanter aan het worden. In een stuk over Ajax en Johan Cruijff vinden we: ‘een geldige mandaat’, ‘hij vindt dat hij en een assistent van de hoofdcoach de verantwoording moeten krijgen voor de jeugdopleiding’. En: ‘Dit percentage neemt pas bij de A-junioren toe tot 85 procent.’

Er is genoeg om ons aan te storen. Je hoort het goed als je een oud Polygoon-journaal ziet, of een voetbalwedstrijd in zwart-wit. Het commentaar is een openbaring. Soms vallen er zelfs stiltes, wat een weelde. Of draai een sprookjesplaat van ‘vroeger’, dat is dertig jaar geleden, met de stemmen van Hetty Blok, Ton van Duijnhoven en Ina van Faassen. Je weet niet wat je hoort. Het is spannend, grappig en eng, alleen door de manier waarop de tekst wordt gelezen. Elke zin heeft een ziel.

In een Polygoon-journaal uit 1954 verschilt het Nederlands dat wordt gesproken zo van het hedendaagse dat het een andere cultuur lijkt. Niet alleen de uitspraak van de woorden, maar ook de zinsbouw en de zwierigheid van de tekst komen we tegenwoordig niet meer tegen. Dit is de tijd dat nieuwslezeressen op de commerciële televisie zeggen: ‘Er zijn zes gewonden gevallen’, met de nadruk dus op het laatste woord.

De Polygoon-stem zegt: ‘De bosbouw is het belangrijkste middel van bestaan van deze eilanden. De machine heeft er nog geen grijper aan de grond gekregen. Hier bloeit nog het eeuwenoude slurfwerk.’ Wat een dictie.

Dit is de tijd dat mensen zeggen: ‘Ik besefte me…’ en: ‘Ik bedacht me dat…’ Beseffen en bedenken worden steevast wederkerend gemaakt. Typisch een verschijnsel van deze tijd, de tijd waarin het ego groter en groter wordt en de taalschat kleiner en kleiner.

Misschien was het inderdaad een andere cultuur, die van mooie sprookjesplaten, Kees Schilperoort en de jonge Willem (O.) Duys. Misschien is de cultuur van nu niet meer te vergelijken met de tijd dat de Nederlandse taal gekoesterd werd als was ze iets dierbaars. Want het is alsof in onze tijd niemand de taal nog dierbaar is.

Het is niet definitief zeker dat oudere mensen beter Nederlands spreken, maar wel bijna. Ze hebben in elk geval een grotere woordenschat dan de gemiddelde jongere van tegenwoordig. Oude mensen hebben meer termen of uitdrukkingen tot hun beschikking voor hetzelfde begrip. Dat betekent dat ze zich genuanceerder kunnen uitdrukken. Jongeren lijken de wereld in te delen in grofweg twee categorieën: vet en a-relaxt. Vet betekent goed en a-relaxt betekent niet-vet. Het hele spectrum tussen die twee uitersten bestrijken ze niet of nauwelijks in hun taalgebruik. Ouderen kunnen nuances aanbrengen – met ouderwetse woorden – en zodoende de werkelijkheid subtieler en veelzijdiger beschrijven, en ervaren.

Ondertussen horen we jongens en meisjes praten.

‘Hé mattie, fawaka?’

‘Ik ga loesoe, man. Naar Lidorro. Bling bling scoren. Kan ik lekker chillen met die chickies, weet je. Beetje choken, beetje skappa worden, gewoon lekker chillen. Niet dat gefokte.’

Verloedert het Nederlands? En is dat erg? Ja, dat is erg. In tegenstelling tot wat geruchten beweren is het Nederlands een mooie taal. Waar je veel mee kunt doen. Wat dat betreft kunnen we er niet omheen dat de jeugd van tegenwoordig niet alleen maar het Nederlands verziekt. Er gebeuren ook goede dingen.

Zo maakt de groep De Jeugd van Tegenwoordig liedjes in het Nederlands die barsten van het inventieve, sprankelende taalgebruik. Een van de rappers van De Jeugd is Willie Wartaal. Hij maakte het prachtige nummer Konijntje (‘Wiebelen! Wiebelen!’). Hij houdt van de Nederlandse taal, zoals meer rappers. Def P, bijvoorbeeld, de koning van de Nederlandse rap:

Mijn rijms zijn een cryptisch vers als Rice Crispies
Van wijze inscripties maak ik verse scripties
Eerst was het Egyptisch of apostolistisch,
maar nou apodictisch en apocalyptisch
Mijn rijms zijn een cryptisch vers als Rice Crispies
Van wijze inscripties maak ik verse scripties
Apodictisch en zeer adictisch
De interpretatie kent geen restricties

Zoals Willie Wartaal heeft gezegd: ‘Mensen zeggen toch al niets de hele dag, zeg dan gewoon in stijl niks.’