
Wat dit schilderij van Ysbrant voorstelt, weet ik ook niet zeker. Het is een kluwen van verwarde vormen. Roodbruine slierten of anders slierten roodbruin. Natuurlijk ook andere kleuren. Ze vormen een gammel geraamte van ruimte. Er is een overwegend lichtblauw in de achtergrond, een rimpelig bleekblauw. Verder wappert her en der veel stralend geel. Het geel van eierdooiers en rijpe maïs. De slierten groen kronkelen als klimop. In ieder geval zijn ze onberekenbaar beweeglijk als planten of lianen.
Er is ook strak groen, helemaal rechts in beeld, dat stijf overeind staat als een cactus. Die harde groene plant daar rechts leunt tegen wat bruins dat op een smalle boomstam lijkt. Dat bruin zakt van boven naar beneden, over de volle lengte langs de rechterrand van het schilderij. Op de top van de knorrige cactus zit, ook groen, een dwarse kwab en daarboven weer zien we een wonderlijke slinger van, wie weet, twee rare ogen. Even lijkt het zo, wat we denken te zien. Die cirkelogen, geel en bruin als een willekeurig ornament, zitten eigenlijk niet aan de cactus vast maar bij nader inzien aan het boomstambruin.
Misschien denk ik aan het soort knoesten die soms, als misgroeisels, in de schors van bomen tevoorschijn komen. Vermoedelijk denk ik dat omdat ik wat zinvols wil begrijpen van hoe in dit schilderij de vormen in elkaar verstrengeld raken. In de schilderkunst van Ysbrant gaat het er echter zelden logisch of begrijpelijk aan toe. Vormen en verbindingen van vormen zijn ook vermommingen en abrupte verwisselingen van gedaante. Het is maar waar je begint te kijken.
Neem langs de rand die boom. Ik kan me die, omdat hij een beetje bolt, ook als een gordijn voorstellen dat wat onthult. Tussen dat gordijn en wat ik nog steeds cactus noem, bevindt zich een smalle ruimte felgeel. Zo te zien wortelt de cactus of een daarop gelijkende groene gedaante dan in een paar bolle vormen donkergeel aan de onderste rand van het schilderij. Alsof daar een grond is of zoiets. Dat geel daar beweegt dan, na wat gefrommel, schuin links naar boven en neemt de gedaante aan van een breder groeiende driehoek. Daaronder bevindt zich, langs de rand, een smalle, liggende driehoek van witgrijs met een kantige zwarte lijn aan de bovenkant. Dat lichte grijs lijkt een drempel die zich lijkt te verheffen, zodat het tafereel dat zich daarboven ontvouwt scheef komt te staan. Het leunt naar rechts, het tafereel.
Links zien we, in dun bruin, nog een lange scheef opwaartse sliert tot bijna boven in het beeld. Bovenin en links terzijde waait en wappert geel en bruin en blauw. Die scheve sliert verloopt geheimzinnig parallel met de cactusgedaante rechts. Tussen die twee staken gebeurt ook van alles waar eigenlijk geen touw aan vast te knopen is. Er zijn in geel en blauw spitse vormen. Er is plantaardig groen. Er hangt daar ook een bruine knol waarvan het profiel rimpelig is als een aardappel. Er ritselt blauwe franje waarin dun geel kronkelt. Maar daar is ook iets wat op een figuurlijk motief lijkt. Vanuit de gele driehoek onderin, opgetild door de witgrijze drempel, stijgt een pluim rook op. De kleur is een paarsig roze dat geleidelijk opstijgend vorm en gestalte aanneemt. De formatie gaat voorbij een scheef hangende bruine tak die, als een spichtige arm, nog aan de opwaartse sliert bleek te hangen – en wordt dan, verbazingwekkend, een hoofd en een profiel. De mond als een clown hardgeel, het grote oog wit en zwart. Op het hoofd een koket hoedje dat geel is als de zon.

Maar nog weten we niet wat het schilderij moet voorstellen. Het is zeker iets wonderbaarlijks. Ooit dacht ik bij Ysbrants werk aan de burleske schilderijen van Jan Steen. Dat komt doordat ik lijd aan kunstgeschiedenis en een gevoel van traditie. Steen was een meester in het opzetten van jolige verhalen. Dat aantrekkelijk stralend decolleté midden in dat tafereel van een uitbundig brassende familie aan tafel. Intussen heeft Ysbrant de hele moderne kunst achter zich. Hij kan alles schilderen wat hem invalt (ook wat niets voorstelt) en hij hoeft niets uit te leggen. Hij schildert als een goochelaar. Hij goochelt gestalten in een omgeving waarin alles kan gebeuren. Waar ik daarom ook aan denk is het betoverende spektakel dat ik als kind zag in de poppenkast zaterdag op de markt. Het tafereel, als bij Ysbrant, was geconcentreerd. In die ruimte waren Jan Klaassen en Katrijn aan het bekvechten. Ze sprongen en tuimelden. Pas op, riepen wij kinderen als de diender met zijn knuppel Jan Klaassen van achter besloop – en wij hielden de adem in als een sliertige figuur, in een wit hemd, door de vertelling kronkelde. Dat was de Dood van Pierlala en die was zo ongrijpbaar als gestalten in Ysbrants schilderijen.
PS. Van Ysbrant (Van Wyngaarden) opent deze week in galerie De Zwarte Panter in Antwerpen de expositie The Finishing Touch