Piet Mondriaan, Compositie no II, 1929. Olieverf op doek, 52 x 52 cm © Foto’s Museum Boijmans Van Beuningen

Hoe dit schilderij zich ontvouwt: Compositie no II, met geel en blauw. We gaan kijken: toen Mondriaan het in 1929 maakte, was hij al meer dan tien jaar bezig met op die manier schilderijen maken. Het was een repertoire van vorm dat hij goed kende: procedure, typisch, praktisch, methodisch. Hij wist hoe hij een schilderkunstige vertelling kon beginnen: met een figuur van zwarte lijnen, daartussenin hangen de kleuren rood, blauw, geel. Een zwierige, luchtige figuur. Dat kan ook als de rechte lijnen strak zijn. De lijnen geven maten aan. De maatvoering van kleuren klinken als tonen. Eigenlijk kon hij, met zijn kennis van zaken, een schilderij wel dromen. Zo kwam het misschien op gang. Op een gegeven moment begon hij zwarte lijnen neer te zetten. Er ontstaan figuren. Dat wil zeggen: eerst heeft Mondriaan een tijdlang indringend naar het witlinnen vierkant gekeken om zich zo een schilderij voor te stellen. Er waren geen vertakte bomen meer of gevels van gebouwen waarmee hij, zoals vroeger, een figuratie kon beginnen. De vormen en kleuren in zijn repertoire zijn abstract gaan heten. Dat zegt niet veel. Lijnen van zwart of rechthoeken van kleur worden, in de ruimte van een schilderij, net zo heen en weer bewogen als, bijvoorbeeld bij Munch, twee meisjes bij appelbloesems in een tuin vol bewegend groen. Wat je ook uitbeeldt, witte bloemen of een blauwe rechthoek, alles is echt in een schilderij.

Zo werd in Compositie no II eerst van boven naar beneden een zwarte lijn neergezet. Mondriaan schilderde zijn doeken vlak liggend op tafel. Als je de stille compositie bekijkt, zo duidelijk zonder haast, zie je de schilder wat over de platte tafel gebogen staan, over het doek heen. Hij kijkt om het goed te kunnen zien en zoekt waar de eerste lijn kan beginnen. Als hij dan zo staat kan het niet anders of de lijn begint bovenin en wordt dan, met een smal penseel, naar beneden geschilderd. Het ligt dan voor de hand dat daarna de horizontale lijn volgt, van links naar rechts, net onder het midden. Die lijn is haast onmerkbaar ook iets dikker. Ik moet aannemen dat Mondriaan al bedacht had dat de smalle rechthoek, linksboven, geel moest worden.

Wat je ook uitbeeldt, bloemen, een rechthoek, alles is echt

Dat was een beslissing over hoe het werk moest voortgaan, denk ik, die voortkwam uit zijn dagelijkse vertrouwdheid met het repertoire: gewone keuzes zijn dat. In het geval van dit schilderij kwam er nog iets bij. Een ingeving was dat. Toen Mondriaan, op de tafel bij het raam, bezig was te schilderen en nog eens goed keek, zag hij dat het geel een heel licht geel moest zijn. Ineens wist hij het heel zeker. Het hele schilderij moest, gedragen door de lichtheid van het geel, helder doorzichtig van toon worden. Het was een vierkant vlak linnen. Met rechte, ranke lijnen werd daarin de slanke figuur van een kruis geschilderd. Het kruispunt ligt iets terzijde, linksonder van het midden van het vierkant. Zo ontstond er, in dat vierkant, een delicaat samenstel van rechthoeken. Enkele rechthoeken lijken een vierkant – net zoals in het kruis de verticale lijn iets slanker lijkt dan de horizontale. Het zijn optische effecten die vrijwel onzichtbaar zijn. De rechte lijnen zijn echter vederlicht – en daarom lijken ook de kleinere vormen, excentrisch tezamen, wat te zweven in het schilderij. Ze zijn luchtig als bloemen die wiegen in de wind.

Edvard Munch, Twee meisjes bij een appelboom, 1905. Olieverf op doek, 111 x 131 cm © Museum Boijmans Van Beuningen

Zo kwam Mondriaan, al doende, tot de conclusie dat de hoekvorm daar lichtgeel moest worden. Het was een hoge, smalle vorm, ook daarom, en het geel ligt op de horizontale lijn die toch, hoe langer ik kijk, iets zwaarder oogt. Het geel rust op het gewicht van de lijn en lijkt zo nog wat lichter. Het drijft ook op het wit daaronder. Rechts langs het smalle geel zien we de ranke zwarte lijn opwaarts lopen. Dan weer rechts daarvan, aan de andere kant, is een ruim, helder vlak wit dat vierkant is. Geleidelijk worden we zo getuige van een onnavolgbaar evenwicht van wit en geel. Het hangt daar boven de horizontale lijn, in de breedte van het schilderij. Diagonaal schuin onder het geel bevindt zich, als optisch tegenwicht, een rechthoekig stuk wit. Het is een stugge, witte vorm die geheel door strakke zwarte lijnen is omsloten. Het wit daar is een stroef wit. Vervolgens werd de smalle strook wit daarnaast, aan de rand van het schilderij, nog vastgemaakt met een klein vlakje blauw dat met een dik stuk zwarte lijn letterlijk nog onderstreept werd. Zo heb ik ongeveer beschreven wat er zich, zoals ik het zie, in het schilderij zoal afspeelt. Het is goed mogelijk dat ik, volgende week, hetzelfde schilderij weer anders lees. Soms zijn schilderijen meerdere sprookjes tegelijk. Ook sprookjes bestaan echt: hoe kan ik er anders een vertellen, zegt bij de gebroeders Grimm ergens een verteller.