Ik giet verwarring over een stoel,
Ik schop verwarring onder een auto.
Hoera voor de verwarring, hoera voor de bloedvaten!

Ik leg nieuwsgierigheid tussen de schaduwen,
Ik drapeer nieuwsgierigheid over het zand.
Hoera voor de nieuwsgierigheid, hoera voor de zenuwbanen!

Ik zing verlangen voor de dagen van de jongens,
Ik dans verlangen voor de nachten van de meisjes.
Leve het verlangen, lang leve de zintuigen!
Wie de poëzie van Arjen Duinker betreedt wordt geacht mee te doen. Even wennen is de binnenkomst dit keer wel, met regels die naar inhoud en in cadans doen denken aan het beroemde rouwgedicht van Nel Benschop: ‘Het is goed,/ Je hebt je werk gedaan, tuinman,/ En jij ook, honderdjarige kapitein,/ Ook jij, verzorger van zieken, deed je werk./ Wees er tevreden over, wees er blij om,/ Rust uit en begin opnieuw.’ Elders in het lange openingsvers van Duinkers nieuwste bundel Buurtkinderen is te lezen: ‘Elke seconde een nieuw tijdperk.’ Dat is ongeveer de vaart waarmee zijn poëzie van de ene naar de andere wereld duikelt, van de ene verwondering in de andere valt.
‘Onnomineerbare poëzie’, zo had hij zijn werk genoemd voor hij in 2005 de VSB Poëzieprijs ontving voor De zon en de wereld. Bij die bundel was een cd gevoegd waarop Duinker samen met Kees ’t Hart het gedicht voor twee stemmen De zon vertolkte. ’t Hart komt ook terug in Buurtkinderen, als voetbalkijker, en vooral in het tweestemmige gedicht Fantastische lippen. Er staan meer van dergelijke verzen in deze bundel. In de eerste afdeling is een tweestemmig gedicht in het Spaans te lezen, Estrella de Mar, ‘zeester’. In de tweede afdeling is het Engelse Starfish opgenomen, dat eveneens ‘zeester’ betekent, maar geen vertaling is van het Spaanse vers. In de gedichten voor twee stemmen krijgt een woord of zinsdeel links op de pagina geplaatst een ‘antwoord’ van een woord of zinsdeel rechts. Er is geen duidelijke scheiding tussen stem en antistem. Eerder is er sprake van een door associatie en klank en ritme voortgedreven stemmenwisseling, waarbij Duinker veel met herhaling werkt. Estrella de Mar en Starfish tonen een ongeremde nieuwsgierigheid naar andere talen.
In zijn poëzie laat Duinker zich aan geen enkele conventie iets gelegen liggen. Hoogstens in vorm, in de opbouw in strofes, het gebruik van witregels. Voor het overige gaat hij zijn vrolijke eigen gang. Daardoor heeft het er soms de schijn van dat logica ontbreekt. Toch is die er wel. Buurtkinderen bestaat uit acht genummerde afdelingen waarin elementen (veelal woorden, korte zinnetjes) opnieuw hernomen kunnen worden. Duinker gebruikt taal zoals hem die voor handen komt. Er is geen scheidslijn tussen concrete en abstracte zaken. Alles kan spreken, alles is mogelijk en het kan overal over gaan. In Buurtkinderen wordt dagelijks slap geouwehoer – ‘Zijn huurauto staat hier voor de deur, geen idee waarom./ Beter om die aan de overkant te zetten, bij Johannes en Gerda’ – makkelijk afgewisseld met een regel als: ‘Een oor overlegt graag/ met een mouw en een capuchon.’ Het staat er en daarmee is het zo. En misschien moet je er verder geen al te ingewikkelde gedachten over willen hebben. Over de verschillende kleurnuances die Duinker aan het woord laat, of over zijn opsommingen en parallelle regels. Je zou kunnen zeggen dat voor Arjen Duinker alles poëzie is. Maar dat doet het werk geen recht. Er zit een heel besliste eigen stem in zijn gedichten. Die schuilt in de zintuiglijkheid en in zijn stellige monterheid, onder meer af te lezen in zijn gretig gebruik van uitroeptekens. Of in de verbazing waarmee Duinker de wereld te lijf gaat, zie de vele vraagtekens. En op zeker moment lijkt ook de onnavolgbare logica logisch te worden. De vraag naar een eventuele bedoeling of betekenis dringt dan naar de achtergrond, je gaat mee in het ritme van de poëzie en bent bereid te aanvaarden dat: ‘Maandag is woensdag en zaterdag,/ Zondag is gelijk aan dinsdag,/ Donderdag en vrijdag zijn identiek’.
Zelden spreekt Duinker zich buiten zijn werk uit, of zoals hij in De noodzakelijkheid van een vogelboek over vogels beweert: ‘Over hun veren weigeren ze een gesprek te voeren.’ Dat neemt niet weg dat ook in Buurtkinderen uitspraken worden gedaan die poëticaal te lezen zijn. Deze bijvoorbeeld: ‘Men zegt dat een gedicht ergens over gaat./ Ik zeg dat een gedicht nergens over gaat’. Deze laatste regels zijn afkomstig uit het gedicht Vogels antwoorden niet uit de laatste afdeling van de bundel. Het is te lezen als een ‘tegenstem’ bij het eerder genoemde ‘Vogelboekgedicht’. Wat de hechtheid van de bundel bevestigt.
Het beste is Duinkers gedichten gewoon te lezen. Je er vrolijk over te maken, aan te ergeren of over te verwonderen.