
Gevloerde vogels, met de vleugels gespreid. De beste hiervan pak ik deze zomer op, om me te laten meevoeren.
Ik ga deze zomer naar een bordeel in Parijs. Dat waar Baudelaire van droomde, en dat Roberto Calasso in zijn boek De droom van Baudelaire als vertrekpunt neemt voor een studie naar grote veranderingen in de kunstgeschiedenis in de negentiende eeuw.
Ik ga naar Campina-boerderijen en dronken Gamma-octopussen, met de onlangs gebundelde essays van Arjen van Veelen: En hier een plaatje van een kat. Een wervelende verkenning van de ongerijmdheden van het moderne leven. Het idee van het boek is ontleend aan Roland Barthes’ Mythologieën, maar dit is veel beter dan Barthes, levendiger, beter geschreven. Neem de observatie dat de letter q ineens furore maakt in marketing (Marqt, TinQ): ‘De q is een dandy. Een kunstenaar. In een alfabet vol werkpaarden is alleen de q vrijgesteld van arbeid.’ Een boek dat overkolkt van jouissance en plaisir du texte.
Ik ga naar Venetië met een jonge Mexicaance vrouw, Valeria Luiselli, en haar Valse papieren. Een raadselachtig en betoverend werk. Reisverhalen, reflectie en fictie vloeien erin samen. Autofictie, noemt ze het zelf. Het werd me na een Venetië-reis, waarin ik onder meer het graf van Joseph Brodsky bezocht (over wie Luiselli ook schrijft), aangeraden door Cees Nooteboom, die tevens het voorwoord schreef. Van diens eigen Brieven aan Poseidon zijn er ook nog een aantal ongelezen.
Nu ik het rijtje zo onder elkaar zie, merk ik de overeenkomst op. Het zijn allemaal boeken waarvan een boekhandelaar niet weet in welke kast hij ze moet zetten. Essays? Reisverhalen? Fictie? Dagboeknotities? Allemaal, en niets daarvan. Juist dat ze onplaatsbaar zijn, maakt ze zo waardevol.