Duikt er zomaar een vroeg pianoconcert van Ton de Leeuw op, een van de grootste Nederlandse componisten van de afgelopen eeuw. Het bleek nog af te zijn ook. Sinds 1950 lag in de archieven van muziekuitgeverij Donemus een kopie van het manuscript, waar oud-Donemus-redacteur Fons Brouwer het ontdekte. Bij onderzoek naar de oeuvrelijsten van een aantal Nederlandse componisten viel hem op ‘hoe weinig vroege werken van De Leeuw zijn uitgegeven’. Zo zijn er na Danses Sacrées voor piano en kamerorkest (1990) vanaf nu twee pianoconcerten van De Leeuw.

Deze maand voert pianist Ralph van Raat het concert tweemaal uit met het Residentie Orkest onder leiding van Ed Spanjaard; op 12 oktober in de Rotterdamse Laurenskerk, op 14 oktober in het Koninklijk Conservatorium Den Haag. De Leeuw schreef het in 1948-1949, toen hij onder invloed van met name Bartók nog een betrekkelijk conventionele stijl hanteerde. De latere vrijdenker De Leeuw, die na zijn rite de passage langs de kruisstations van serialisme, elektronische en niet-westerse muziek – vooral de Indiase – een voor Nederland unieke taal ontwikkelde, had zelfs kortstondig bij de aartstraditionalist Henk Badings gestudeerd. Brouwer: ‘De Leeuw zei altijd: na de oorlog hadden we in Nederland eigenlijk geen toegang tot nieuwe muziek. Je pikte op wat je van de radio hoorde, en het modernste was Bartók.’

Met een duur van zeventien minuten is het concert onromantisch kort en bondig. De drie delen gaan in de volgorde snel-langzaam-snel zonder onderbreking in elkaar over. Maar het is geen bagatel, zegt Van Raat. ‘Verbijsterend dat iemand van 22 zo’n volwassen stuk kan schrijven.’

In 1949, het jaar waarin hij het voltooide, vertrok De Leeuw naar Parijs om bij Olivier Messiaen te studeren. Daarmee sloeg hij zo’n fundamenteel nieuwe weg in dat hij, vermoedt Brouwer, ‘misschien de sporen van zijn vroege werk heeft willen uitwissen’. Zijn esthetiek was gekanteld. Binnen een oeuvre dat hij in 1995 zou afsluiten is het pianoconcert een jeugdwerk, dat nog weinig verraadt van de ontwikkeling die De Leeuw na zijn leertijd bij Messiaen zou doormaken. Niettemin is in de serene, introverte openingsmaten zijn tone of voice al heel dichtbij. In de geest, zegt Van Raat, is het stuk verwant aan het Pianoconcert van Willem Pijper of het Concertino van Henriëtte Bosmans. De weg naar de eigen toon loopt via Bartók, wiens belangstelling voor volksmuziek anticipeerde op de zijne. ‘Je hoort het aan de harmonieën en de melodiek, die is chromatischer dan je verwacht. De Leeuw maakt veel gebruik van kwartenstapelingen. Verder is het een heel pianistisch stuk. Ik heb zijn latere pianowerken gespeeld en dat is een compleet andere wereld: Danses Sacrées en Les Adieux voor solo piano zijn open, spaarzame partituren. Dit concert zit handenvol noten. Als het je enige referentiekader voor De Leeuw was zou je zeggen: dit is echte pianistenmuziek. Volle bassen, veel octaven en passagewerk met gebroken akkoorden, wel vaak in een bi- of polytonale setting. En er zijn meerdere cadensen. Dat vind ik leuk omdat romantische virtuositeit toch een beetje taboe was in die tijd, al wil ik niet zeggen dat het romantische muziek is.’

Uitvoeringen van dit pianoconcert vinden op 12 oktober plaats in de Rotterdamse Laurenskerk en op 14 oktober in het Koninklijke Conservatorium in Den Haag.