Op het eerste gezicht lijkt het van wel. In 1988, toen Stekelenburg zijn finest hour beleefde en de naar het ministerie van Binnenlandse Zaken gevluchte Hans Pont mocht opvolgen, was de FNV in zwaar weer terechtgekomen. Het ledenverlies was gigantisch en sociaal-economische successen werden niet behaald. De FNV zette, zoals de traditie voorschreef, haar hakken in het zand. Maar dat bleek drijfzand. Want ondanks leuzen als ‘Ik pik het niet’ en ‘Boos op Koos’ hadden ministers en werkgevers de FNV zwaar in het defensief gedrukt en het ene na het andere ‘verworven recht’ afhandig gemaakt. Terwijl de werkloosheid op of in de buurt van naoorlogse recordhoogte stond, werd er ontkoppeld en gekort op uitkeringen en salarissen in de collectieve sector. In de bedrijven werden de lonen weliswaar niet verlaagd maar - en dat was een gevolg van het Akkoord van Wassenaar uit 1982 - veel beter werden de werknemers er niet van. Als ze al niet met bakken tegelijk op straat werden gezet. De belangrijkste vakbond in de marktsector, de Industriebond FNV, was door interne troebelen en besluiteloosheid een lame duck, veel andere bonden waren ieder gevoel voor richting kwijt, en het imagoprobleem van de FNV was enorm.
DAT LAATSTE BLEEK met schokkende helderheid uit het zelfkritische rapport De FNV over veertien jaar dat via het NOS Journaal voortijdig in de publiciteit kwam. In dat rapport stond niet alleen dat de aangesloten bonden nogal wat dubbel werk deden - samen, maar wel ieder voor zich, aan één CAO-tafel zitten bijvoorbeeld - maar ook dat de organisatiegraad (het aantal leden op de totale beroepsbevolking) in gestaag tempo daalde en dat de FNV in betrekkelijk nieuwe bedrijfstakken vrijwel afwezig was. Verder stond de vakcentrale bij de buitenwereld te boek als een club van ontevreden, klagende zielepoten. Kortom: een vereniging van losers, die over geen enkele aantrekkingskracht of wervend potentieel beschikte.
Een eerste poging tot vernieuwing was het, nog onder Pont opgestelde, project ‘FNV 2000’. Maar de verschillende gezamenlijke activiteiten kwamen door onderling wantrouwen en wederzijds afhouden bij de aangesloten bonden niet veel verder dan de onderste lade van het bureau van twee weliswaar nijvere maar niet erg krachtig gesteunde medewerkers op het hoofdkantoor van de vakcentrale. Als klap op de vuurpijl gooide de nog tamelijk verse FNV-voorzitter Pont de handdoek in de ring. Al met al een tamelijk deerniswekkende situatie.
Onder dat ongunstige gesternte trad Stekelenburg aan. En in zijn kielzog schoof drs. Karin Adelmund (ex-Vrouwenbond, Federatiebestuurder) door naar de stoel van vice-voorzitter. Meer dan zijn voorganger besefte Stekelenburg dat de vakcentrale tot weinig in staat is als ze de steun van de (belangrijkste) bonden ontbeert. Dat was de les van ‘FNV 2000’. De nieuwe voorzitter ging op zoek naar draagvlak en maakte, met zijn collega’s van het FNV-bestuur, het eerste ‘rondje bonden’. Dat was een tocht langs alle aangesloten organisaties met als belangrijkste doel informeel bijpraten en kijken wat er daar aan de orde was. Een hapje en een drankje hoorden daarbij en er werd veel informatie uitgewisseld over van alles en nog wat. Concreet leverde het, behalve een geslaagd ingrijpen bij een bestuurscrisis in de Vervoersbond, nauwelijks iets op. Maar het verbeterde de sfeer.
Verder hadden Stekelenburg en zijn kompanen de mazzel dat het onmachtige bestuur van de Industriebond onder leiding van de ‘stalinist’ Dick Visser juist uiteen was gespat en had plaatsgemaakt voor een nieuwe ploeg onder aanvoering van de veel minder machiavellistische Bé van der Weg. De Industriebond, traditioneel trendsetter onder de aangesloten bonden, werd weer een meewerkende partner.
Inmiddels had de voorzitter van de Voedingsbond, Greetje Lubbi, het initiatief genomen voor een manifestatie tegen verschillende plannen en maatregelen van het kabinet-Lubbers. Maar in plaats van weer een klagend protest tegen de voosheid van het Binnenhof gaven de verschillende publiciteitsmedewerkers van vakcentrale en -bonden er een nieuwe, positieve draai aan. Geen boegeroep, verongelijktheid of dwingende eisen. Een simpel ‘Het kan anders, beter’ was de leuze en het Amsterdamse Museumplein werd het toneel van een bijna feestelijke bijeenkomst. Kermisachtig. Dank zij een uitgekiende deal met de spoorwegen kregen alle FNV-leden een gratis treinkaart thuisgestuurd. De spanning bij de top van de FNV was groot: zou de achterban in beweging zijn te krijgen? Hoe groot zou de opkomst zijn? Tegenover de media vermeed men uitdrukkelijk elke uitspraak over verwachtingen van het aantal demonstranten, maar intern werd vastgesteld dat een opkomst onder de 50.000 geen succes genoemd mocht worden. Het werden er drie keer zoveel, op de tot dan toe grootste vakbondsmanifestatie van na de oorlog. Het gaf de FNV'ers een enorme kick. Hoewel er nauwelijks concrete eisen aan het kabinet-Lubbers waren gesteld, was het signaal duidelijk: de FNV was nog lang niet dood. Vice-premier De Korte haastte zich Stekelenburg publiekelijk te feliciteren met de enorme opkomst, en de FNV-voorzitter was weken- en maandenlang niet uit de media te branden. ‘Het kan anders, beter’ kan achteraf als een keerpunt uitgelegd worden. En voor het eerst in jaren begon de werkgelegenheid en daarmee het ledental te groeien. Het zondagskind Stekelenburg was nog geen jaar in functie.
OOK IN HET VERKEER met overheid en werkgevers ging langzamerhand het roer om. Het vastbijten in ‘verworven rechten’ en ‘ononderhandelbare eisen’ had de vakbeweging de voorbije jaren vrijwel niets anders opgeleverd dan irritatie. Daarom werd gezocht naar een andere benadering: naar het ‘uitruilen’ van wensen en verlangens, naar zogeheten win-winsituaties. Zo werd bijvoorbeeld het ideologisch geladen ‘neen’ tegen onderhandelingen met de uitzendbureaus - aan arbeidsbemiddeling hoorde niet verdiend te worden - ingeruild voor praktische belangenbehartiging: de FNV Dienstenbond ondertekende voor het eerst in zijn bestaan een CAO voor het uitzendwezen.
Terwijl het tweede kabinet-Lubbers uiteenviel en werd opgevolgd door het kabinet-Lubbers/Kok dat de koppeling van de uitkeringen herstelde, benaderde toenmalig VNO-voorzitter Van Lede zijn FNV-collega om een convenant te sluiten over milieudoelstellingen voor het bedrijfsleven. Na enige aarzeling aan FNV-zijde - worden we niet in het pak genaaid? - ging die overeenkomst door. Achteraf kan worden vastgesteld dat het convenant niet tot veel directe maatregelen heeft geleid, maar het tekende wel de veranderde sfeer. Blijkbaar kregen de werkgevers in de gaten dat ze de vakbeweging nodig hadden en dat ze weinig zouden winnen met het een kopje kleiner maken van de FNV. Hoewel de uitruil van loonmatiging tegen korter werken en extra banen slechts schoorvoetend tot stand kwam, voornamelijk leidde tot behoud van werkgelegenheid in plaats van creatie van nieuwe en met name in de industrie op grote tegenstand bleef stuiten, werden er weer centrale akkoorden gesloten tussen werkgevers en werknemers.
En regelmatig ook met de overheid. Begin jaren negentig stond de FNV weer op de sociaal-economische landkaart en zette de ledengroei door. Zozeer zelfs, dat de organisatiegraad weer - zij het heel lichtjes - begon te stijgen. En dat is nog steeds zo.
EEN BELANGRIJKE INBREUK op de langzamerhand groeiende consensus tussen ‘sociale partners’ en de overheid vormde het besluit van het kabinet-Lubbers/Kok (zomer 1991) om in te grijpen in de WAO. Werkgevers en werknemers keerden zich er - om uiteenlopende redenen - fel tegen, maar het Malieveld stroomde vol met naar schatting een kleine kwart miljoen demonstranten, de PvdA verzeilde in de zwaarste crisis in haar geschiedenis, maar Kok zette door. De vakbeweging bleek niet in staat de bikkelharde WAO-ingrepen weg te staken, al werden ze dank zij voortdurend lobbyen en onderhandelen wel op een aantal punten wat afgezwakt. Ondanks grote weerzin tegen ‘de politiek’ maakte Stekelenburg niet de fout - zoals zijn CNV-collega Westerlaken - om ‘met de rug naar Den Haag’ te gaan staan. Het besef dat samenwerking en zoeken naar consensus belangrijker bleef dan het in woede afkappen van de contacten, overwon. Mede daardoor konden nieuwe akkoorden worden afgesloten, bijvoorbeeld over flexibilisering van bestaande arbeidsverhoudingen in ruil voor meer zekerheid voor flexibele arbeidskrachten als uitzend- en oproepwerknemers. De economische groei nam toe, de lonen bleven gematigd, de werkgelegenheid nam toe: ziedaar de ingrediënten voor wat inmiddels het ‘poldermodel’ is gaan heten en wat internationale bewondering en navolging oogst.
Maar niet alleen extern is de positie van de FNV in de periode-Stekelenburg verbeterd, ook intern zijn er interessante nieuwe ontwikkelingen op gang gekomen. In het algemeen komen de verschillende vakbonden uit hun burchten en gedragen ze zich minder als onafhankelijke koninkrijkjes. Belangrijkste voorbeeld daarvan is vanzelfsprekend de aanstaande fusie tussen de Dienstenbond, de Industriebond, de Vervoersbond en de Voedingsbond tot wat nu nog heet FNV Kwadraat. Een nieuwe bond met ongeveer een half miljoen leden, die in tal van sectoren werkzaam zijn. Ook in de (semi-)collectieve sector is hernieuwde samenwerking het parool: AbvaKabo - die zich de laatste jaren zowaar tooit met het onderschrift ‘vakbond aangesloten bij de FNV’ - ontwikkelt gezamenlijke activiteiten met onder meer de Algemene Onderwijsbond (zelf weer het resultaat van een fusie tussen de FNV-onderwijsbond Abop en het Nederlands Genootschap van Leraren), de Nederlandse Politiebond en de - nu nog categorale vakbond - Novon. Officieel is fusie niet als einddoel vastgelegd, maar dat is wel het streven.
DE NIEUWE TENDENS tot samenwerking is ingezet door voorzitter Spanjers van de FNV Dienstenbond, die zijn organisatie ruim een jaar geleden in de aanbieding deed. Daarmee bracht hij opeens een bal aan het rollen waartegen het FNV-bestuur jarenlang machteloos heeft staan schoppen. Vooral de grote bonden AbvaKabo en Industriebond wilden niet onder regie van de vakcentrale gaan herstructureren. Maar Spanjers’ contactadvertentie werkte wel. Een eerste gesprek met de (afkalvende) grafische bond Druk en Papier liep uit op een pijnlijk fiasco, waarna de Industriebond zijn kans schoon zag. Al snel sloten de Vervoers- en de Voedingsbond zich daarbij aan.
De belangrijkste meerwaarde van de nieuw te vormen bond moet bestaan uit de financiële middelen van met name de Industriebond: die kunnen dan ingezet worden om het ledental in de snel groeiende sector van de commerciële dienstverlening aanzienlijk op te krikken. Momenteel is niet meer dan zes procent van alle werknemers in die sector aangesloten bij de Dienstenbond. Een schamel getal, afgezet tegen de gemiddeld zeventien procent die de FNV overall weet te organiseren. (De andere vakorganisaties komen gezamenlijk op twaalf procent.) Hier moeten leden de bond gaan tegenkomen, op hun werk. Dat vergt grote investeringen, zeker als jeugdige werknemers ook aangesproken moeten worden.
Met de vorming van FNV Kwadraat worden de onevenwichtigheden binnen de FNV overigens alleen maar groter. Tegenover de circa 500.000 leden van de nieuwe bond staan bonden die niet meer dan enkele honderden (BWS, VVCS) of enkele duizenden (NVJ, FWZ) leden hebben. Ook het relatieve gewicht van de vakcentrale zelf neemt af; haar rol en postie zullen ook opnieuw worden gedefinieerd. Gaat die bijvoorbeeld meer naar het Europese vlak? Voeg daarbij dat zowel Druk en Papier (afgesprongen) als de Bouw- en Houtbond (uitgesloten) de vorming van de Kwadraatbond gefrustreerd gadeslaan, en het is duidelijk dat FNV-voorzitter De Waal nog aardig wat spanningen moet zien te beheersen en plooien glad moet zien te strijken.
Maar FNV Kwadraat is door de deelnemers niet bedoeld als eindpunt. De nieuwe voorzitter van de Industriebond, Henk Krul, wil met zoveel woorden naar een ongedeelde FNV. Aangezien de AbvaKabo dat niet principieel uitsluit en het nut van verdergaande samenwerking inziet, lijkt dit ideaal - doelstelling van het NVV bij zijn oprichting in 1906, doelstelling van het roemruchte ‘plan-Kloos’ uit de jaren zestig - een stapje dichterbij te komen.
HOE STAAT HET intussen met de andere idealen van de (voormalige) strijdorganisatie van de arbeidersklasse? Op het congres in de Amsterdamse RAI gaat het immers niet alleen om een nieuw bestuur maar ook en vooral om een nieuwe grondslag voor de FNV. Die moet de vorige, uit 1981, vervangen. De vernieuwing van de grondslag, waarin de ‘idealen, visies en uitgangspunten’ worden uiteengezet, behelst kortweg gezegd het meer bij de tijd(geest) brengen van dit plechtige document. Wat opvalt, is dat de FNV zich enerzijds wenst te ontdoen van nogal wat ideologische bagage uit de jaren zeventig - zo is het streven naar arbeiderszelfbestuur geschrapt - en anderzijds tamelijk recente ontwikkelingen als flexibilisering, individualisering en feminisering van de arbeidsverhoudingen en de groei van de multiculturele samenleving wil incorporeren. Deze modernisering gaat gepaard met een beweging analoog aan die in het bedrijfsleven: terug naar de kerntaken. In het geval van de FNV: arbeid en inkomen.
Dat betekent ongetwijfeld een verschraling. Over zoiets als vrede en veiligheid bijvoorbeeld is geen woord te vinden in het concept van de nieuwe grondslag. Een omissie, want ondanks de val van de Muur is de wereld er niet veiliger of vreedzamer op geworpen, zoals met name de ervaring in het geval van ex-Joegoslavië heeft geleerd. Geen woord ook over zaken als de export van wapens, de uitgaven voor defensie of conversie. En geen lettergreep over het recht op werkweigering wanneer opgedragen taken in strijd zijn met het eigen geweten van de werknemer(s). Het zou goed zijn als op dit terrein een aantal amendementen zou worden ingediend en aangenomen door het congres. Anderzijds past enige bescheidenheid de FNV wel: in de vredesbeweging van de jaren tachtig heeft de vakcentrale geen rol van betekenis gespeeld, terwijl de ‘anti-kruisrakettenstaking’ van 1982 niet alleen schamel was in opzet - vijf minuten langer middagpauze houden - maar vooral beschamend in uitkomst: gevolgen voor de economische activiteit van die dag waren alleen onder de microscoop waarneembaar.
Tegenover deze en andere verschraling - naast arbeiderszelfbestuur is bijvoorbeeld ook nationalisatie van bedrijven als optie, laat staan socialisme als gewenste/ gedroomde toekomst rücksichtslos geschrapt - staat enige verrijking. Meest opvallende binnenkomer is wel het besef dat de huidige kapitalistische wijze van produceren en consumeren - de concept-grondslag bezigt slechts de termen ‘markteconomie’ en ‘marktwerking’ - omgebogen moet worden in milieuvriendelijker richting. Een citaat: ‘De economische ontwikkeling in Nederland en elders richt onherstelbare schade aan natuur en milieu. De roofbouw mag niet doorgaan: we zullen moeten omschakelen naar een “duurzame ontwikkeling”. (…) Ondernemingen en milieu moeten anders gaan functioneren, waarbij het gebruik van natuur en milieu wordt begrensd. Er is dan een absoluut maximum aan de mate waarin het milieu mag worden belast. Het eerbiedigen van milieugrenzen plaatst de samenleving voor moeilijke dilemma’s. Als uiterste keuze laat de FNV gezondheid zwaarder wegen dan werk.’
Deze even fraaie als vage tekst is op initiatief van de Voedingsbond inmiddels geamendeerd: ‘gezondheid’ wordt vervangen door ‘duurzaamheid’. Een kleine verbetering, al weet ook de FNV niet duidelijk te maken wat dat begrip nou precies behelst. Dat is misschien nog tot daaraan toe - welke groepering heeft dat immers al wel gedaan? - maar een veeg teken is wel dat de FNV in de maatschappelijke discussie over zaken als begrenzing of uitbreiding van het vliegverkeer, de aanleg van kunstmatige eilanden voor de kust of de voortgaande asfaltering van Nederland uiterst omzichtig opereert. Van een gedurfde, vernieuwende, visionaire keuze is in ieder geval geen sprake.
Er is, het werd al opgemerkt, op meer fronten sprake van verrijking. Het kostwinnersmodel is losgelaten, economische zelfstandigheid en herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid opgenomen. Naast ‘reguliere’ werknemers zegt de FNV ook nadrukkelijk te willen opkomen voor ‘mensen met onregelmatig, los-vast werk, mensen in de marge van de arbeidsmarkt en voor mensen in de informele sector. Zij behartigt tevens de belangen van werkzoekenden, arbeidsongeschikten en gepensioneerden.’ Het zijn wensen, want concrete resultaten, bijvoorbeeld voor ‘mensen in de informele sector’, zijn nog nergens aanwijsbaar.
In haar pogingen om het ledental en de organisatiegraad verder op te krikken koerst de FNV de laatste jaren duidelijker dan ooit op directe - financiële - voordelen voor haar leden. In het blad FNV Magazine wemelt het van de ‘aanbiedingen’ en ‘voordelen’ en tuimelen de advertenties over elkaar heen. Er zijn een FNV Ledenverzekering, FNV Voordeelpas, FNV Hypotheekadviseur en, voor jongeren, een Count-Down-pas. In het tijdperk van de calculerende burger en werknemer misschien wel begrijpelijk, maar weinig verheffend. Gênanter is nog dat die voordeeltjes in werkelijkheid weinig om hakken hebben. Een beetje Nederlander kan ook zonder het ‘speciaal tarief voor FNV-leden’ zijn auto verzekeren, op reis naar de Costa Brava of genieten in Ponypark Slagharen. En dat hoeft hem geen cent meer te kosten. Wil de FNV op deze toer verder gaan - en dat wil ze, zegt de Grondslag - dan moet er ook serieus werk van worden gemaakt. Nu stelt het allemaal weinig voor, om niet te zeggen dat het grenst aan simpel boerenbedrog.
DE FNV IS ZICH hoe dan ook aan het herpakken en vernieuwen. Er is ook in tweede instantie reden tot enig zelfvertrouwen. Haar positie in de samenleving is betrekkelijk invloedrijk, ondanks het grote terreinverlies bij de sociale zekerheid. En ondanks een denivellering die nog steeds doorgaat. Zo wordt de afstand tussen verdiende lonen en uitkeringen groter, nauwelijks gehinderd door het formele herstel van de koppeling. En ondanks het feit dat de FNV, in het belang van de werkgelegenheid, op de stuitende zelfverrijking aan de top van het bedrijfsleven (nog) geen passend antwoord heeft. Ander punt van kritiek is dat het huidige succes van het poldermodel de FNV lijkt af te houden van een kritische analyse van het waarom en waartoe van economische groei. Men committeert zich wel tamelijk verregaand aan de markteconomie, al moeten diensten als onderwijs en gezondheidszorg in handen van de staat blijven.
Al met al is er met de concept-Grondslag van de FNV niet zo heel veel mis, behalve dan modernismen als ‘doelgroep’ en ‘produkt’. Het is een verantwoord, goedwillend en nogal ‘braaf’ stuk. De FNV wil graag ons aller ‘zaakwaarnemer’ zijn. Uit idealistische of romantische overwegingen kan men het schrappen van teksten of begrippen uit de vorige grondslag betreuren. Je kunt ook sadder and wiser vaststellen dat de samenleving niet verandert door ideologieën te boek te stellen.
Toch is de Grondslag niet van elke ideologische geladenheid ontdaan. Anders dan bij een massaorganisatie als de gemiddelde publieke omroep of de ANWB blijft das Prinzip Hoffnung bij de FNV wel degelijk gehandhaafd. Gelukkig maar. Niemand hoeft zich voor een lidmaatschap van die club te schamen.