
Over café ’t Oude Raedhuys van Denise en Joop van der Goes, naast de kerk aan de Graafjansdijk in Westdorpe, kun je een boek schrijven. Over die keer toen een paar jonge gasten een levende goudvis in het koffiezetapparaat hadden gedaan, bijvoorbeeld. Vier Belgen bestellen koffie. Zegt een van die jongens: ‘Proeft dat niet een beetje naar vis?’ Echt gebeurd.
Of de dorpsgekken, die waren er natuurlijk ook. Het waren geen aso’s. Ze moesten gewoon een beetje geholpen worden. Die lagen dan te slapen aan de bar. Zette Joop een pilsje neer, werden ze weer wakker. Er zijn foto’s van, maar die heeft niemand ooit gezien. Misschien maar beter ook.
Fredje had een vals gebit, en als hij wilde meezingen met de muziek, dan klapperde dat zo. Daarom nam hij het uit zijn mond en liet hij het graag op de hoek van de jukebox liggen, om later weer op te halen.
Als er een bruiloft was, zat er elke avond een week lang een groep rozen te maken van crêpepapier, heel de buurt bij elkaar, elke avond feest. Sowieso was het café een plek waar alle verenigingen graag samen een biertje dronken. De visclub, de touwtrekvereniging, de voetbalclub, de schaatsclub, biljartclub, schuttersvereniging, karabijnclub, fietsclub, majorettes. Een goede carnavalsvereniging.
Het begon al te veranderen toen Joop en Denise van der Goes het café in 1988 verkochten. Er werden steeds minder bloemen van crêpepapier gemaakt. Dorpsfiguren? Joop kan ze niet meer opnoemen. De kerk is tegenwoordig een dorpshuis, al zou Denise er niet snel een feest geven, ze heeft er toch haar ouders begraven. De carnavalsvereniging dunde uit en vertrok uiteindelijk naar Sas van Gent, een stadje verderop. Er zijn nog wel verenigingen, maar veel minder dan vroeger.
Zeeuws-Vlaanderen is niet de enige regio in Nederland waar het sociale leven de afgelopen jaren sterk veranderd is door vergrijzing. Tegelijkertijd heeft het gebied iets wat het als krimpgebied bijzonder maakt: wie de grens oversteekt, bevindt zich al snel in Brugge, Antwerpen of Gent. Wie googelt op ‘Zeeuws-Vlaanderen’ krijgt al snel geautomatiseerd antwoord op vragen als ‘Is Zeeuws-Vlaanderen Belgisch?’ en ‘Waarom hoort Zeeuws-Vlaanderen bij Nederland?’
In 2020 dient de Terneuzense pvda-fractievoorzitter Laszlo van de Voorde zelfs met collega’s van de SP en 50plus een motie in waarin hij ervoor pleit dat Terneuzen zich ‘Hollands Wingewest’ moet noemen, en dat Zeeuws-Vlaanderen een ‘status aparte’ krijgt zoals Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Volgens de pvda’er leeft onder inwoners het ‘wijdverbreide gevoel niet bij Nederland te horen’. Het daarbij komende ‘proces van vervlaamsing’ wordt volgens de indieners ‘onbewust maar actief in de hand gewerkt door onze overheden door tol te heffen voor de Westerscheldetunnel’. Ook vinden ze dat de regio door ‘het rendementsdenken van de overheden’ getroffen is door het wegtrekken van rijksdiensten en voorzieningen als kantongerecht, Belastingdienst, douanefaciliteiten, Kamer van Koophandel, uwv, cbr, marechaussee en ggz. ‘Zeeuws-Vlaanderen, en daarmee onze gemeente, is verworden tot een Wingewest van het Rijk.’ De meeste raadsleden zijn het niet eens met dit stempel. ‘Als we onszelf een dubbeltje blijven noemen, zullen we nooit een kwartje worden’, zegt India Zandman van de pvv. Met vijf voor en 25 stemmen tegen verwerpt de raad de motie.
Een wingewest is Terneuzen dus niet, maar interessant zijn de vraagstukken waar het grensgebied mee te maken heeft wel. Het is een plek die vanaf ‘d’n overkant’ alleen bereikbaar is via de Westerscheldetunnel, waarvoor je als autobestuurder vijf euro tol moet betalen. Een gebied dat de afgelopen jaren veranderde door onder andere vergrijzing, waar voorzieningen verdwenen, maar waar ook nieuwe inwoners, waaronder Belgen, een huis kochten. Waar de gemeenten Sluis, Hulst en Terneuzen graag nog meer willen samenwerken met het buurland om voorzieningen als zorg en onderwijs in stand te houden. Waarbij telkens de vraag is: hoe houdt de gemeenschap in dit grensgebied zich staande?

Frans Bouchaut weet nog precies hoe veehandelaar Honoré Colsen in de jaren vijftig bij hem aan de deur in Sluiskil stond met pamfletjes. ‘Dan kwam hij vragen: julder kunnen die wel door de buurt verspreiden voor een dubbeltje, toch?’ Colsen (1886-1980) was naast veehandelaar ook lokaal politicus en activist, door het dorp werd hij ook wel ‘de burgemeester van Sluiskil’ genoemd. Met de pamfletjes die Bouchaut als jongen van tien moest verspreiden wilde Colsen mensen op de been krijgen voor zijn strijd voor Vrije Veren over de Westerschelde. Na de Tweede Wereldoorlog had de Nederlandse regering besloten om bestaande bootverbindingen tussen Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren en Zuid-Beveland gratis te maken, maar rond 1950 werden de tarieven weer ingevoerd. In juni 1958 verwierf Colsen, toen al 72, landelijke bekendheid: met enkele duizenden Zeeuws-Vlamingen leidde hij een protestmars naar Den Haag. Op het Binnenhof waren kreten te horen als ‘Geef ons ’n tunnel of ’n brug, of onze Vrije Veren terug’, ‘Wat wordt onze hoofdstad? Amsterdam of Brussel?’ en het toen al bekende ‘Zeeuws-Vlaanderen is geen wingewest’.
Op 14 maart 2003 vervoerden de veerboten de laatste auto’s over de Westerschelde. Vanaf toen werd de nieuwe Westerscheldetunnel in gebruik genomen. Toch doofde de discussie over het vervoer tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Zeeland niet. Want dat autobestuurders dertig jaar lang, tot 2033, vijf euro tol per keer moeten betalen als ze de Westerscheldetunnel inrijden, zorgt voor veel protest.
In 2021 lijkt het er na aangenomen moties van de sgp, bbb en SP op dat de tolheffing eerder dan in 2033 zal stoppen. De provincie en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stellen een gezamenlijk draaiboek op, waarin geadviseerd wordt de tunnel voor gebruikers gratis te maken en ‘schaduwtol’ te heffen. Hierbij zou het Rijk de tol betalen aan N.V. Westerscheldetunnel, sinds 2008 eigendom van de provincie Zeeland, en wordt de heffing niet langer in rekening gebracht bij gebruikers. ‘De financiële dekking hiervan wordt betrokken bij de kabinetsformatie’, stelt het draaiboek. Maar in december blijkt dat de Westerscheldetunnel in het regeerakkoord slechts één keer genoemd wordt, als het gaat over rekeningrijden, dat in 2030, drie jaar vóór 2033, toltracés zal vervangen. Over schaduwtol staat er niets.
‘Iemand als Colsen’ zou nu goed van pas komen, wordt soms nog wel verzucht. Want de mars in 1958 leverde weliswaar geen vrije veren op, maar zorgde er wel voor dat Zeeuws-Vlamingen voelden dat hun stem gehoord werd. Frans Bouchaut onderhoudt als vrijwilliger van het lokale museum het borstbeeld van Colsen dat sinds 2009 bij het ‘Straatje van Colsen’ staat, aan de Baljuwlaan in Sluiskil. ‘Dit was het eerste monument dat we neergezet hebben’, zegt hij, kijkend naar het beeld. ‘Colsen was voor niemand bang. Hij liep bij de burgemeester binnen – of hij nou naar het vee geweest was of niet, dat maakte niet uit – en zei: ik moet u spreken.’
Bevolkingsontwikkeling Zeeuws-Vlaanderen
In 1950 woonden er volgens het CBS ongeveer 88.000 mensen in Zeeuws-Vlaanderen, in 1980 waren dat er rond de 100.000. Tussen 1980 en 1990 daalde de bevolking, vooral door een vertrekoverschot en niet/minder door een sterfteoverschot. Rond 2000 was er een korte opleving in de bevolkingsomvang, met meer vestigingen dan migratie. Vanaf 2002 daalde de bevolking weer, vooral door een sterfteoverschot. Vanaf 2014 waren er in Zeeuws-Vlaanderen meer vestigingen dan dat er mensen vertrokken, maar het sterfteoverschot was groter, waardoor het aantal inwoners toch daalde. In 2020 steeg het totale inwoneraantal voor het eerst sinds 2002 weer minimaal (+12) naar 105.204 mensen, doordat het vestigingsoverschot het sterfteoverschot compenseerde.
Uit onderzoek van De Groene Amsterdammer en Follow the Money, dat afgelopen najaar verscheen, bleek dat Zeeuws-Vlaanderen op de vierde plek staat van corop-gebieden (veertig in totaal) waar de afstand tot voorzieningen zoals huisartsen(posten), scholen en bibliotheken het meest toenam in de periode tussen 2007 en 2019. Ook in Hoofdplaat, een dorpje van 765 inwoners aan de monding van de Westerschelde, verdween in 2015 de laatste basisschool. ‘Het laatste jaar hadden we, denk ik, zeven leerlingen voor vier groepen’, zegt Atleta van Boven, lid van de dorpsraad. Van Boven, kort blond haar en een open blik, zit aan tafel in het dorpshuis, waar ook de huisarts drie keer per week een spreekuur heeft. Hoofdplaat is zeker geen slaapdorp, benadrukt ze. Voor de hechte dorpsgemeenschap wordt veel georganiseerd.
Met voetbalclub VV Hoofdplaat, waar ook spelers uit het nabijgelegen Biervliet de elftallen vullen, leeft iedereen mee. En toen de twee kerken in Hoofdplaat een aantal jaar geleden buiten gebruik raakten, misten de dorpelingen het gebeier van de klokken. Daarom werd in september vorig jaar een klokkentoren geïnstalleerd naast de dijk, gefinancierd door inwoners zelf. Nu kan de klok weer worden geluid tijdens begrafenissen en herdenkingen.
In levensjaren is Hoofdplaat zelf het jongste dorp van Zeeuws-Vlaanderen. Lang bestond het gebied vooral uit water, schorren en slikken, en in 1778 werd het ingepolderd. Na de Tweede Wereldoorlog verlieten veel bewoners het dorp door de mechanisatie van de landbouw en nam de bevolking af.
Wel nam, zoals in meer Zeeuws-Vlaamse plaatsen, het toerisme toe. In de omgeving kun je mooi fietsen, wandelen langs het strand en sporen van de Tachtigjarige Oorlog terugvinden.
Ook het aantal tweedehuizenbezitters is relatief hoog. ‘Vaak zijn dat mensen van buitenaf, Belgen of Duitsers’, weet Van Boven. ‘Het is fijn dat ze die huizen opknappen, maar door corona staat er veel leeg. Dan is het voor ondernemers soms te rustig om stand te kunnen houden buiten het toeristenseizoen, en het wordt zo wel moeilijker voor starters die hier zouden willen komen wonen.’ Toch is het volgens Van Boven in Hoofdplaat nog niet zo erg als in andere dorpskernen van Sluis. ‘De mensen die hier komen zijn vooral de eigenaren zelf, die doen ook gewoon mee als er iets te doen is in het dorp. Ik vind dat wij daar ook wel sterk in zijn als dorp, door dat toe te laten.’

In Hoofdplaat lijkt het evenwicht tussen toerisme, een vergrijzende bevolking en het gemeenschapsgevoel bewaard. Op andere plekken in Zeeuws-Vlaanderen kwam er de afgelopen jaren nog een nieuwe groep permanente bewoners bij: Belgen die verhuisden naar goedkopere grond over de grens. Daarvoor werd ook actief campagne gevoerd, bijvoorbeeld met de oprichting van de stichting Zeeuws en Vlaanderen door onder anderen makelaars en notarissen uit de regio, waarmee het woningaanbod speciaal gepromoot wordt voor Belgische woningzoekers.
Die nieuwe Belgische inwoners en de groeiende ‘wederzijdse afhankelijkheid met Vlaanderen’ staan dan ook centraal in de gezamenlijke regiovisie die de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten Hulst, Terneuzen en Sluis in 2021 opstelden. De gemeenten willen de ‘toekomst van Zeeuws-Vlaanderen echt als grensstreek zien’. Op dat gebied liggen ook uitdagingen, erkent de gemeente. De afgelopen jaren is het door dalende leerlingenaantallen steeds moeilijker om onderwijsvoorzieningen in de regio open te houden. En omdat het Vlaamse scholensysteem goedkoper is dan het Nederlandse en al opvang biedt vanaf het tweede levensjaar, is het voor zowel Nederlandse als Vlaamse gezinnen verleidelijk om hun kind naar een school aan de andere kant van de grens te sturen. Die ontwikkeling maakt het steeds lastiger om toch al kwetsbare Zeeuws-Vlaamse onderwijsvoorzieningen te behouden.
‘Wij hoeven hier niet bang te zijn voor een leerlingentekort’, zegt directeur Coen Kaijser, zittend achter zijn bureau in de directiekamer van basisschool De Kreeke in Westdorpe, waar in acht lokalen les wordt gegeven aan zo’n 95 leerlingen. Toch houdt het aantal leerlingen uit het dorp dat naar de school komt de jonge schooldirecteur bezig. Volgens zijn berekeningen gaat een derde van de kinderen uit Westdorpe namelijk niet in het dorp naar school, maar grotendeels in België. ‘Kinderen uit de buurt spelen niet met elkaar. Als wij iets organiseren, komen alleen de kinderen van onze school daarop af. Ik zou willen dat we echt een centraal punt waren voor alle kinderen, waar de verenigingen ook naartoe trekken. Want nu komen er hier mensen langs met flyers voor een voetbalvereniging in België, terwijl onze club in het dorp moeite heeft de jeugdteams te vullen.’
Gerard Langeraert van scholenkoepel Elevantio, waar De Kreeke onder valt, begon in 1985 zelf ook zijn carrière als directeur. Inmiddels heeft hij er als onderwijsbestuurder net zijn vierde fusie in twintig jaar op zitten: sinds augustus 2021 vallen 39 Zeeuws-Vlaamse basisscholen onder één bestuur, om zo hun voortbestaan te garanderen. De afgelopen jaren heeft Langeraert geprobeerd verandering te brengen in de stroom van kinderen naar België. Er kwam gedeeltelijk gratis kinderopvang aan Nederlandse kant beschikbaar, betaald door scholengroepen, kinderopvang en gemeenten zelf. En sinds vorig jaar doet De Kreeke met Belgische en Nederlandse scholen mee aan het project De grenzeloze school, in 2020 voortgekomen uit de regiodeal tussen Zeeuws-Vlaanderen en het Rijk.
Dit moet ervoor gaan zorgen dat scholen aan weerszijden van de grens meer samenwerken, maar volgens Langeraert moet daarvoor eerst meer vrijheid komen vanuit de Belgische en Nederlandse overheid om af te wijken van landelijke bekostigingssystemen. ‘Wat hier aan deze kant gebeurt, gebeurt aan de andere kant van de grens natuurlijk net zo hard. Ook daar krimpt de bevolking, ook zij moeten gaan fuseren en reorganiseren. De vraag is: hoe kunnen we er nou voor zorgen dat de samenleving niet verstoord wordt door de grens?’
Han Polman, commissaris van de Koning in Zeeland, ziet de belemmeringen die de grens soms veroorzaakt. ‘We zeggen vaak: we zijn één Europa, je kunt wonen en werken waar je wil. Nee, je hoeft je paspoort niet te laten zien, dat klopt, maar verder zijn er nog onvoorstelbaar veel drempels. Die worden niet zozeer door Europa veroorzaakt, maar vooral door de lidstaten zelf, door Nederland en België in dit geval. Als je bijvoorbeeld aan beide kanten van de grens werkt, moet je bijhouden hoeveel dagen je aan de ene en aan de andere kant van de grens bent. Want dat heeft weer invloed op je sociale zekerheidspremies en belastingen. Dat soort regels schrikt mensen enorm af.’ Sprake van onwil is er niet, stelt hij. ‘Soms zijn er hele nadrukkelijke afwegingen. Maar dan moeten we zorgen dat je de mogelijkheid hebt om in specifieke gevallen af te kunnen wijken van die nationale regimes. We kunnen natuurlijk creatief zijn, dat gebeurt volop, maar je belemmert daarmee wel potentiële groei.’
De afgelopen jaren zag Polman wel een toenadering tussen Nederlandse en Belgische systemen. ‘Ik vind dat heel goed: het besef dat je elkaar nodig hebt. Uiteindelijk gaat het erom dat we ons openstellen voor anderen. Anders gaat het ten koste van ons welvaartsniveau en onze voorzieningen. Kijk naar de samenwerking tussen de ziekenhuizen in Gent en Terneuzen, anders hadden wij die specialistische zorg niet op zo’n korte afstand.’ .

Zeeuws-Vlaanderen heeft ook een verandering van perspectief nodig, zegt Erik van Merrienboer, burgemeester van Terneuzen. Op de muur van zijn kantoor in het stadhuis is een grote foto van voorbijtrekkende schepen over de Westerschelde te zien. Perifeer, vergrijzend, platteland: die termen zijn vooral een ‘systeemwerkelijkheid’, vindt hij. Voordat hij in mei 2021 geïnstalleerd werd in Terneuzen was hij wethouder in Eindhoven, directeur economie en mobiliteit en directeur strategie bij de provincie Noord-Brabant en vijf jaar lid van de Gedeputeerde Staten. Van Merrienboer ziet parallellen tussen zijn nieuwe en oude werkplek. Beide regio’s hebben naast platteland ook industrie, in Zeeuws-Vlaanderen onder andere plasticfabriek Dow Chemical en kunstmestfabriek Yara Sluiskil, die de komende jaren flink moeten verduurzamen maar ook een tekort hebben aan personeel. In Terneuzen wordt gebouwd aan een nieuwe sluis (voor een groot deel betaald door België) die ervoor moet zorgen dat de havens van Gent en Terneuzen nog beter bereikbaar zijn voor schepen. ‘Als ik naar Zeeuws-Vlaanderen kijk, zie ik platteland en toerisme, maar ook een industriële regio. Ik zou het verhaal graag wat meer willen kantelen naar: we hebben hier zin in de toekomst, en daar kunnen we heel veel mensen bij gebruiken.’
De ambities van de gemeenten schuren soms nog. Terneuzen stelt – samen met Hulst en Sluis – dat de provincie Zeeland in haar prognoses te laag inschat hoeveel mensen er vanuit België en elders de komende jaren naar Zeeuws-Vlaanderen zullen verhuizen. Dat is volgens hen geen goede basis voor toekomstige bouwafspraken, waar de provincie een sturende rol in heeft en onder andere gekeken wordt naar het toekomstige aantal huishoudens. Polman nuanceert dat: ‘Het gaat bij discussies over woningbouw ook over andere dingen: ouderen die behoefte hebben aan een ander soort woning, verouderde woningen, veel eigenwoningbezit, tweede huizen. We zijn het er volstrekt over eens dat je niet wil bouwen voor leegstand. Het werkt heel goed om in onderlinge samenhang te kijken naar waar je kunt bouwen, en waar het verantwoord is, kan geanticipeerd worden op eventuele groei.’
De grote vragen bij beleidsmakers op dit moment: kunnen we met Zeeuws-Vlaanderen een schaalsprong maken naar 125.000 inwoners in 2030 (nu 105.000). Wat is daarvoor nodig? ‘We proberen nu meer huisartsen aan Zeeuws-Vlaanderen te binden’, zegt Van Merrienboer. ‘Dat kun je zien als werken aan basisvoorzieningen die anders zouden verdwijnen, maar je kunt ook zeggen: we doen het voor het vestigingsmilieu van jonge mensen om hiernaartoe te komen. De bevolking van Gent groeit met zeven procent per jaar, daar zijn wij ook onderdeel van.’
Die nieuwe inwoners mogen van Van Merrienboer best uit België komen, of uit de Randstad. ‘We willen juist mensen die hier komen wonen en relaties aangaan en misschien wel een gezin stichten.’

Frans Bouchaut kwam in 1978 bij carnavalsvereniging De Zwartsnuvers. Na een tijdje werd hij sjampetter, veldwachter. Als het carnaval was, belde de dorpsagent: ‘Frans, je weet het, we bemoeien ons er niet mee.’ Dan zag je de politie ook niet. Mocht er wat wezen, dan belde hij natuurlijk even.
De Zwartsnuvers waren ontstaan uit de cokesfabriek waar Bouchaut werkte. Toen Bouchaut zestien jaar op de fabriek had gewerkt, was het klaar. Een crisis in de staalindustrie en goedkopere cokes uit China betekenden het einde in 1999. Het deed Bouchaut en zijn collega’s veel pijn dat de fabriek dichtging. Want iedereen zag wel zwart, maar het verdiende goed en er was een sterke collegialiteit. Nu staat recyclingbedrijf Heros op de plek van de fabriek aan het kanaal.
Bouchaut zet zijn appeltjesgroene auto aan de rand van het kanaal en wijst naar het monumentje voor De Zwartsnuvers dat hier is neergezet, een mannetje dat de rook van de fabriek inademt. De flinke carnavalsstoeten van zeshonderd meter waarin hij orde moest houden, zijn er niet meer, maar de vereniging bestaat nog steeds. ‘In afgeslankte vorm, hoor, voor de kinderen. Weet je wat wel een probleem is: we hebben hier weinig aanwas. Veel huizen hier worden opgekocht voor arbeidsmigranten, die betalen vierhonderd euro per persoon voor een kamer. Iemand van Sluiskil die op Sluiskil wil komen wonen, kan moeilijker aan een huis komen.’ Maar, zegt Bouchaut monter: ‘Het gaat er bij ons om dat we het in stand houden.’
Elke gemeenschap heeft behoefte aan een collectief geheugen, schrijft Geert Mak in Hoe God verdween uit Jorwerd. ‘Zo’n geheugen bindt, verklaart, geeft nieuwe dimensies aan het dagelijks leven. En naarmate de gemeenschap meer bedreigd wordt, zal de behoefte aan zo’n gezamenlijk geheugen groeien. De vraag is alleen of het nog wel het collectieve geheugen van de gemeenschap zelf is, dat wordt vastgelegd, of dat het de beelden zijn van anderen. Hoe kleiner of hoe marginaler zo’n gemeenschap is, hoe groter dat risico.’
Sommige verhalen lijken al honderd jaar diep in het collectieve geheugen van de Zeeuws-Vlamingen zelf gegroefd te zijn, zoals de tekst van het volkslied dat ontstond toen België het gebied na de Eerste Wereldoorlog wilde annexeren als ‘compensatievergoeding’, omdat ze vonden dat Nederland zich te pro-Duits had opgesteld. ‘Van d’Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand. Dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland.’ In die tekst lijken de meeste mensen zich nog steeds te kunnen vinden. Maar wie vertelt over vijftig jaar nog de verhalen over Fredje en zijn valse gebit, de bloemen van crêpepapier, de pamfletjes van Colsen, de optochten van De Zwartsnuvers? Maakt het uit als de dorpsgemeenschap ze zelf niet meer onthoudt? Zal er een stukje van ze overblijven, zoals de klok in Hoofdplaat die ook zonder kerkgebouw of geloofsgemeenschap nog steeds geluid wordt? Of komen er, op een plek waar Europese grenzen soms onzichtbaar zijn en dan ineens weer scherp te zien zijn, misschien wel nieuwe verhalen voor in de plaats?

Vergrijzing & krimp
In de Zeeuws-Vlaamse gemeenten was tussen de 25,5 en 29 procent van de bevolking 65 jaar of ouder in 2021. In 2011 was dat 19,9 tot 23,3 procent (CBS). Volgens de Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2019-2050 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zullen kleinere gemeenten aan de randen van het land de komende decennia te maken krijgen met verdere krimp. Het gaat vooral om gemeenten in het noordoosten van Groningen,
Drenthe, de Achterhoek, Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Na 2035 wordt de krimp volgens CBS/ PBL nog sterker doordat de bevolking van Nederland dan minder hard groeit.
In het voorjaar van 2013 kregen Joop en Denise van der Goes nieuwe buren. Een paar huizen verderop in de straat kwamen Stefan Joos en Fabrice Lottin uit Gent wonen. Rondom de stad konden ze niets vinden. Een collega had ze getipt om eens over de grens in Westdorpe te gaan kijken. Op straat kwamen ze de eigenaresse van het buurtrestaurant tegen, die een enthousiaste beschrijving van het dorp gaf. De postbode die toevallig langskwam, groette hen meteen. Die directheid beviel het stel. En ook niet onbelangrijk: het huis was betaalbaar.
Maar verhuizen is nog altijd niet inburgeren, zegt Joos. Hij weet wat veel mensen in het dorp zeggen: de Belgen komen hier alleen om te slapen. Ze wonen in Nederland, maar leven in België. Dat wilden Joos en Lottin beslist niet. Ze wilden vanaf het begin deel uitmaken van de dorpsgemeenschap. Kort na aankomst meldden ze zich aan als vrijwilliger voor de dorpsraad, en ze hadden geluk: het dorp bereidde zich juist voor op de viering van tweehonderd jaar Zeeuws-Vlaanderen in 2014, dus er moest veel georganiseerd worden. Naar een idee van Joos werd het dorp voor de gelegenheid uiteindelijk omgedoopt tot ‘het warmste dorp van Nederland’, omdat hij ergens had gelezen dat de hoogste temperatuur van Nederland dat jaar in Westdorpe zou zijn gemeten.
Zeven jaar later gebruiken Joos en Lottin de Facebook-pagina van het evenement, ‘Westdorpe, het warmste dorp van Nederland’, nog altijd. Ze ontpopten zich de afgelopen jaren tot lokale verslaggevers, op zoek naar vooral positief nieuws uit de buurt. Een foto van een inzamelingsactie voor de kinderboerderij, een nieuw restaurant dat zijn deuren opent of een artikel uit de lokale krant: het wordt allemaal op de pagina geplaatst. ‘We kregen via de dorpsraad te horen dat er niet zoveel te beleven was in het dorp. Toen dacht ik: laten we de activiteiten dan beter in beeld brengen’, vertelt Joos.
Inmiddels plaatsen ze niet alleen meer nieuws over het dorp maar over heel Zeeuws-Vlaanderen. Het stel zit ook nog steeds in de dorpsraad, Lottin is inmiddels voorzitter. Ook zingt hij als de coronamaatregelen het toestaan in rusthuizen en op verjaardagen en huwelijksfeesten in de regio, van André Hazes tot Jacques Brel.
Ondanks dat ze nog steeds in België werken, nemen ze ook op Koningsdag verlof op. Voor de verbouwing van hun huis namen ze een Nederlandse aannemer in de arm. ‘Hier zijn we wel fier op’, zegt Joos, terwijl hij met een klap een trofee op tafel zet, met daaronder de tekst: ‘Westdorpenaar van het jaar 2016’. Ze kregen hem op Koningsdag uitgereikt van het oranjecomité. ‘Dan denk ik van: allee, dat zegt toch iets.’
Ze zijn misschien extremen, geeft Joos toe. Toch is hij het ook niet eens met hoe er soms over Belgen in Zeeuws-Vlaanderen wordt gepraat. ‘De Belgen doen alles over de grens, zegt men, maar zo zwart-wit is het gewoon niet. We hebben hier nog altijd de buurtsuper, Goethals, in veel kleine dorpen is dat niet meer het geval. En ik kan zo Belgen opnoemen die bewust daar hun boodschappen doen. “Nee, we gaan naar Goethals”, zeggen ze, “want anders is hij weg.”’
Dit onderzoek is tot stand gekomen met steun van de Vlaams-Nederlandse Journalistenbeurs.