Zweden, dat leek me op het eerste gezicht een veilige en neutrale uitvalsbasis om de geschiedenis van de slavernij te bestuderen. Dick Harrison is er hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Lund en publiceerde in zijn moedertaal tussen 2006 en 2008 drie boeken die de vroegste historie tot de laatste episoden van de slavernij omspannen. Speciaal voor het Nederlands taalgebied ligt er nu dit ‘omniboek’, waarin het hele verhaal uit de doeken wordt gedaan, met speciale aandacht voor Indonesië, Suriname en Congo.
Er zijn een aantal landen die je ogenblikkelijk met slavernij en slavenhandel verbindt: Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland, Portugal, België, het zuidelijke deel van de Verenigde Staten. Zweden dringt zich niet ogenblikkelijk op en dat is onterecht: er waren Zweedse forten op de zogeheten West-Afrikaanse ‘Goudkust’ – het eiland Guadeloupe is een tijd in handen geweest van het land – en er was een ‘Svenska Afrikakompaniet’ (Zweedse Afrikacompagnie) die gesteund werd door de Zweedse kroon. Een kleinere ‘speler’ in het slavernijverhaal, maar allerminst neutraal of afzijdig.
Het is een grote greep die Harrison doet in dit boek; hij probeert alle bekende vormen van slavernij te behandelen. Grofweg gezegd begint die geschiedenis in de bronstijd en duurt die tot op de dag van vandaag voort. De trans-Atlantische slavenhandel van rond 1500 tot 1900 krijgt de volle aandacht, maar tegelijkertijd meent Harrison dat door de enkele focus op die trans-Atlantische handel, maar liefst ‘negentig procent van de werkelijke slavernijgeschiedenis buiten beeld blijft’.
Het wordt dan zaak duidelijkheid te verschaffen over wie tot de slavernijpopulatie gerekend moet worden, zeker omdat de vormen op de verschillende continenten door de eeuwen heen verschillen. ‘Niet iedereen die wordt onderdrukt kan daarom slaaf worden genoemd’, stelt Harrison terecht, want hij wil ervoor waken het slavernijbegrip zo op te rekken dat het zo goed als betekenisloos wordt. Tegelijkertijd is de grens tussen vrijheid en onvrijheid vaak lastig te trekken. Een slaaf wordt iemands eigendom, en verliest geheel zijn autonomie, maar ook zijn er mensen die zware schulden hebben, die alleen afbetaald kunnen worden door dwangarbeid. Deze ‘schuldslaven’ zijn niet per se de buitenstaanders van een samenleving: ze maken er deel van uit, ze worden niet over grote afstanden vervoerd en raken in geografisch opzicht niet ontworteld. Dan zijn er nog de voorbeelden uit het oude Rome, waar een groot deel van het bestuur in handen was van slaven, of de islamitische culturen, waar krijgsgevangenen werden ondergebracht in speciale legereenheden voor slaven.
Harrison onderscheidt drie variabelen, die alle drie in meerdere of mindere mate een rol spelen bij het tot slaaf maken van mensen. Allereerst moet zo iemand juist niet langer als ‘mens’ worden beschouwd, de slaaf is ‘sociaal gezien dood’. Ten tweede laat de geschiedenis zien dat de slaaf, zeker in latere perioden, vaak ‘een vreemde’ is: iemand die buiten de lokale, sociale netwerken staat, valt gemakkelijker te ontmenselijken. Daar wordt iemand letterlijk ‘buitgemaakt’. En dan is er de geweldsuitoefening en de dreiging van nog weer bruter geweld, die ervoor zorgt dat de onvrijen niet massaal in opstand komen.
Harrison is iemand die zijn onderwerp probeert te begrijpen vanuit de mensen die het hebben meegemaakt. Zijn methode is ‘verstehend’, hij probeert in de huid te kruipen van de slaaf en de slavenmeester, waarbij die individuele benadering het wint van het grote systematische schema. Volgens Harrison ligt de kern van slavernij niet in het economische nut dat zo’n onteigende mens opbracht – al is de slavenhandel lange tijd zeer lucratief geweest – maar vooral toch in de ultieme vernedering een persoon tot een ding te reduceren. Minachting als motor: je moet iemand verafschuwen, en die afschuw moet je rechtvaardigen. Daarbij zijn ‘stabiele machtsverhoudingen’ essentieel, die de onvrijheid van deze of gene desnoods met geweld kan afdwingen.
In de oudste Mesopotamische geschriften, afkomstig uit het derde en tweede millennium voor Christus, rijst het beeld op van dienaren en huisslaven die in directe verbinding staan met hun eigenaren. Zij worden beschouwd als eigendom, maar lang niet voor altijd: wanneer er schulden in het geding waren en die terugbetaald werden, kon zo’n eigendom weer mens worden.
Kleinschaligheid is een ander kenmerk van die zeer vroege slavernijperiode: ook de Griekse Oudheid kende ‘huisslaven’ die, als ze bekwaam waren, konden optreden als leraar, overigens zonder hun onvrijheid te verliezen.
Aristoteles noemt in zijn Politica de slaaf ‘een os in menselijke vorm’, waarbij de natuur als het ware haar zegen geeft aan deze vorm van onvrijheid. Onder de Romeinen ontstond voor het eerst zoiets als een grootschalig ‘plantagesysteem’, zoals wij dat meteen voor onze ogen zien wanneer we denken aan het Caribisch gebied en de Amerika’s. Op grote boerderijen, zogeheten latifundia, werden onvrijen tewerkgesteld.
Het kwam voor mij toch als een verrassing toen ik las dat rond het begin van de christelijke jaartelling een derde van de inwoners van Italië slaaf was. Daar dreef een complete beschaving op onvrijheid. Ik hoop maar dat tegenwoordige gymnasiasten er meer over horen dan in mijn tijd.
Zowel het christendom als de islam kennen de slavernijpraktijk. Het beroemde woord van Paulus (Galaten 3:28) waarin hij stelt dat de slaaf en de vrije mens ‘één zijn in Christus’, moet volgens Harrison niet als anti-slavernijkritiek begrepen worden, maar als een boodschap over het hiernamaals, waar de goddelijke gerechtigheid heerst. In het hier en nu is er de feitelijkheid: er zijn slaven, er zijn meesters, en diezelfde Paulus spoort in zijn brieven slaven aan: ‘Gehoorzaam uw aardse meester zoals u Christus gehoorzaamt.’ Om zich daarna tot de ‘meesters’ te richten met de woorden: ‘Meester, geef uw slaven waar ze recht op hebben en wat redelijk is, want u weet dat ook u een meester hebt, in de hemel.’
Harrison concludeert: ‘Voor God de Vader zijn we dan wel allemaal gelijk, maar onder mensen in dit tranendal heerst ongelijkheid. (…) Het systeem was te uitgebreid en vanzelfsprekend in de hele antieke wereld, zowel bij de joden als bij de Romeinen, dat de oudste christelijke generaties op het idee zouden komen de onvrijheid als zodanig te veroordelen.’
Diezelfde schizofrene houding zien we later in de islam. Er bestaat een theoretisch uitgangspunt: een ‘moslim kan alleen niet-moslims tot slaaf maken’, maar in de praktijk werden ook moslims slaaf gemaakt. Officieel hoort er binnen de islam geen sprake te zijn van slavernij. Aanvoer van ‘niet-moslims’ of ‘vreemden’ wordt dus essentieel om in onvrije arbeid te kunnen voorzien. Met name de Berbers uit Noord-Afrika worden genoemd om hun beruchte Sahara-slavenroutes, waarbij zwarte Afrikanen uit de zuidelijke delen naar het noorden werden gebracht.
Terzijde: ik heb me er altijd over verbaasd dat het onder radicale Afro-Amerikanen in de twintigste eeuw een statement werd je tot de islam te bekeren: zie de Nation of Islam, zie de beroemdste moslim uit Amerika, Mohammed Ali, eerder bekend als Cassius Clay. Is dat vanwege de betere staat van dienst van de islam inzake slavernij? Dat valt eigenlijk niet hard te maken. Integendeel: veel latere abolitionisten beriepen zich uitdrukkelijk op de christelijke leer, terwijl in islamitisch Afrika slavernij nog staande praktijk was.
De islam moet voor getergde Afro-Amerikanen, gedrenkt als zij vaak waren in de christelijke leer die zij ongemakkelijk deelden met hun voormalige meesters, een nieuwigheid zijn geweest, iets exotisch dat buiten de Amerikaanse plantagesamenleving stond. Ongezien (en ongelezen) moest dat beter zijn, want slechter kon toch niet?
De trans-Atlantische slavernij, die vier eeuwen zou duren en die het Westen zo zwaar gestempeld heeft, vooral in de voormalige koloniën, betekent een bijna onvoorstelbare schaalvergroting. Niet alleen worden er veel meer mensen slaaf gemaakt – met gretige hulp van Afrikaanse handelaren en vorsten – ook worden zij over oceanen vervoerd en naar de Nieuwe Wereld gebracht, waar aanvankelijk alles voor de ex-Afrikanen vreemd en onbegrijpelijk moet zijn geweest. En dan te bedenken dat de Portugezen, die er zo’n beetje mee begonnen, in het begin veel meer geïnteresseerd waren in het goud van de Afrikaanse Westkust dan in slaven. Het is een dubieus compliment dat Harrison de Nederlanders maakt; zij zouden daarna de zaken ‘veel efficiënter’ aanpakken. Ruwe schatting: zo’n twintig miljoen mensen worden in deze tijd in Afrika buitgemaakt, ontvoerd en in slavernij gebracht. De trans-Atlantische slavernij heeft zo’n sterke doorwerking gehad in onze wereld, via de ‘omweg’ van de Europese koloniën, dat we geneigd zijn alle andere slavernijen en slavenroutes te vergeten of te bagatelliseren. Harrison toont dat naast de Atlantische vooral de Indische route van belang is geweest, waar in de negentiende en twintigste eeuw een bloeiende slavenhandel ontstond, langs de kust van Oost-Afrika, waardoor Maleisië en andere Aziatische landen binnen handbereik lagen.
In de epiloog die Harrison bij deze Nederlandse uitgave schreef, vertelt hij het verhaal van Jennifer, die – negen jaar oud – verkocht wordt aan een Libanese moslim in de hoofdstad van Sierra Leone, Freetown. Ze zal in een ‘goed functionerend slavensysteem’ leven, zeven jaar lang, in Libanon. Wij schrijven de jaren tachtig van de vorige eeuw, dezelfde tijd dat wij ons bezighielden met punk en new wave.
Een wrange afsluiting. Harrison schrijft: ‘Tegenwoordig, in het begin van de 21ste eeuw, zijn er meer slaven op de aardbol dan de West-Europeanen in totaal gedurende vierhonderd jaar over de Atlantische Oceaan hebben vervoerd.’ We hebben deze geschiedenis niet achter ons gelaten. We hebben onze blikrichting veranderd en ons gefocust op de gebieden die voor ons van belang zijn. De rest van de wereld valt buiten ons morele gezichtsveld.