
De coronacrisis overviel de universiteiten, net als de rest van het land, op 12 maart. De meeste universiteiten hadden nog slechts het schudden van handen afgeraden toen premier Mark Rutte het ‘dringende advies’ gaf om grootschalige hoorcolleges online aan te bieden. Al snel besloten universiteiten om de deuren voorlopig helemaal te sluiten. De Universiteit Leiden maakte als eerste bekend zelfs tot september dicht te blijven voor onderwijs, andere openden hun deuren voorzichtig in juni.
Waar werkdruk al voor corona een bekend probleem was onder wetenschappers, leidden de afgelopen maanden nog eens tot extra belasting, vanwege de plotselinge omslag naar digitaal onderwijs, praktische belemmeringen voor onderzoek en grote onzekerheid over toekomstige financiering.
In juni, vlak voor de zomervakantie, lagen op alle universiteiten in het land protocollen klaar om een deel van het fysieke onderwijs weer door te laten gaan. Online omdat het kan, fysiek áls het kan, werd het credo. Maar aan de vooravond van het nieuwe academisch jaar staan die plannen alweer onder druk door de oplopende besmettingen. Colleges zullen voorlopig in grote meerderheid achter de laptop worden gevolgd, onderzoeksfaciliteiten zijn beperkt toegankelijk. Wat zijn daarvan de gevolgen voor docenten en onderzoekers? En hoe moet het na de coronacrisis verder met de toch al geplaagde universiteit?
Remco Breuker heeft officieel een paar weken vakantie, maar is halverwege augustus druk met scripties nakijken. De hoogleraar Koreastudies doet dat thuis, want hij mag zijn kantoor nog steeds niet in. Breuker gebaart om zich heen, op het zonnige terras van een Leids koffiezaakje. ‘In de stad mag je zo tegenover elkaar zitten, maar ik mag niet in mijn eentje in mijn lege kantoor werken.’
Het is illustratief voor de bureaucratische, hiërarchische manier waarop universiteiten worden bestuurd, vindt de hoogleraar die is aangesloten bij WOinActie, de beweging die zich sinds 2018 hard maakt voor democratische hervormingen en betere financiering in het hoger onderwijs. Samen met de hoogleraren Rens Bod en Ingrid Robeyns publiceert Breuker nu een pamflet: 40 stellingen over de wetenschap. De auteurs roepen hun collega’s én studenten op om mee te strijden voor een andere universiteit, die ‘noodzakelijk en mogelijk is’.
‘Dit is maximaal nog een paar jaar houdbaar’, zegt Breuker stellig. ‘Het gaat in elkaar donderen.’ Hoge werkdruk, tijdelijke contracten en weinig onderzoekstijd zijn al jaren bekende klachten van wetenschappers, maar de coronacrisis heeft de boel nog eens extra op scherp gezet. Door de plotselinge overstap naar afstandsonderwijs en het extra werk dat daarmee gepaard ging, werd onderzoek nog meer dan normaal naar de achtergrond verdrongen.
Vooral voor docenten met een tijdelijk contract is dat een probleem, zegt Breuker, die zelf de verloren tijd later weer hoopt in te halen – al heeft hij ook daar een hard hoofd in. ‘Een bestuurder zei tegen me: je bent toch de hele dag thuis, dan kun je toch ook je onderzoek doen?’ Zo’n opmerking is tekenend voor de gapende kloof tussen management en werkvloer, vindt Breuker, die zijn handen overvol heeft aan onderwijs en geen tijd krijgt voor eigen onderzoek. Ook voor corona moest dat allemaal in de weekenden en avonden plaatsvinden.
Voor bèta’s was er tijdens de lockdown een extra complicerende factor: door de sluiting van laboratoria kwamen veel onderzoeksprojecten helemaal stil te liggen. Zo ook voor Paola Gori-Giorgi, hoogleraar theoretische scheikunde aan de Vrije Universiteit. De Italiaanse was zich eerder dan haar collega’s bewust van de aanstaande crisis. ‘Via familieleden hoorde ik al hoe het er in Italië aan toeging.’
De afgelopen maanden verkende Gori-Giorgi de mogelijkheden van het internet. Wennen, maar online colleges vergen vooral veel meer tijd en moeite dan normaal, legt ze uit. ‘Je hebt het gevoel dat je tegen een muur praat. Normaal kun je een beetje improviseren, omdat je die colleges al jaren geeft. Nu maakte ik video’s. Een opname moet in één keer goed. Als je ziet dat je iets verkeerd hebt gedaan of gezegd, moet het helemaal opnieuw. Een video van vijftien minuten neemt al gauw twee uur in beslag.’
Bovendien konden experimenten in het lab pas vanaf juni weer voorzichtig doorgaan. De coronacrisis legde daarmee een grote druk op het improvisatievermogen van het academisch personeel. ‘Ik heb nog nooit zoveel werk gehad, het waren superlange dagen.’ Gori-Giorgi, die dit voorjaar relatief weinig onderwijs hoefde te geven, keek met medelijden naar collega’s met meer onderwijstaken en jongere kinderen. ‘Voor hen moet het niet te doen zijn geweest.’
Het is stil op het zonnige Science Park in Utrecht. Half juni is normaal gesproken tentamentijd, maar tussen het zomerse groen en de betonnen jarenzeventiggebouwen zitten geen groepjes studenten aan de houten picknicktafels, er staat geen rij voor de broodjes van de Spar, de fietsenrekken zijn leeg. Alleen in het Victor Koningsberger-gebouw is een teken van leven. In de grote verlaten hal met glazen wanden zit een portier achter de balie, want vandaag keren de eerstejaars scheikunde voor het eerst sinds het begin van de lockdown weer terug in het laboratorium.
In de grote zaal, waar normaal gesproken plek is voor negentig studenten, zitten nu een stuk of vijftien geconcentreerde jongens en meisjes in witte jassen met lab-brillen, op ruimschoots anderhalve meter afstand. De gangpaden zijn bestickerd met pijlen voor de looprichting. Zo nu en dan staan de studenten op en bewegen ze zich behoedzaam door de ruimte, reageerbuisjes in de hand, op weg naar een van de grote meetapparaten achter in het lokaal.
‘Heel fijn dat je weer lab kan doen, onderwijs op afstand was taai’, vertelt student Tineke Kadijk. Ze heeft het experiment – het ontvouwen en opvouwen van een fluorescerend molecuul – thuis minutieus voorbereid, inclusief gedetailleerde planning, maar heeft wel even tijd om te praten; ze moet nu toch wachten tot de vloeistof in haar buisje bezonken is.
‘Als ze een bepaalde blik in hun ogen hebben, moet je ze misschien niet storen’, heeft universitair docent Stefan Rüdiger vooraf al gewaarschuwd. De studenten zijn deze week gebonden aan een strak tijdschema. Het lab is open van negen tot negen, maar wie met het openbaar vervoer komt, moet verplicht tussen elf en drie beginnen en mag pas na acht uur ’s avonds weer vertrekken, om overbelasting van de treinen te voorkomen. Zo zat Kadijk gisteren van twee uur ’s middags tot negen uur ’s avonds in het laboratorium.
Rüdiger was eind februari op vakantie in Oostenrijk toen dat land de grens met Noord-Italië sloot. Het zou weleens een ingewikkeld voorjaar kunnen worden, realiseerde hij zich, en hij besloot begin maart al om zijn cursus, waar normaal gesproken een wekelijks practicum bij hoort, om te gooien. Rüdiger haalde alle theorie, die op afstand kon worden behandeld, naar voren en duwde de praktijk zo ver mogelijk naar achteren.
Naar deze ene week in juni dus, waarin hij en zijn collega’s alles op alles hebben gezet om de studenten goed te kunnen ontvangen. Rüdiger heeft flink moeten lobbyen bij het universiteits- en faculteitsbestuur. En dan was er de praktische kant: er had maanden geen practicum plaatsgevonden. ‘Het was echt improviseren’, zegt collega Simone Lemeer. Ze stond afgelopen weekend nog met haar zoontje de flessen ontsmettingsalcohol te vullen. Af en toe hebben de studenten een aansporing nodig om meer afstand te houden, maar over het algemeen gaat het goed, constateert Lemeer tevreden. ‘Ik denk dat ze in de Albert Heijn dichter op elkaar staan.’
Wie de beste lobby heeft, is het eerst terug op locatie. Komend jaar zal er binnen universiteiten zeker geconcurreerd worden tussen faculteiten en opleidingen om de schaarse bewegingsruimte. De kloof tussen alfa en bèta, die er op het gebied van financiering al is, zal ook bij de verdeling van ruimte aan de oppervlakte komen te liggen. Maar ook buiten de universiteitsmuren moet er gevochten worden om ruimte, vooral omdat hoger onderwijs een extra belasting legt op het openbaar vervoer.
Die regiofunctie is de laatste vijf jaar alleen maar sterker geworden, omdat sinds de invoering van het leenstelsel steeds minder studenten op kamers gaan. Het zeer beperkende alleen-onderwijs-tussen-elf-en-drie-beleid is inmiddels van tafel, maar toch zijn wetenschappers nog steeds niet optimistisch over hun lobby. De Vereniging van Universiteiten (vsnu) heeft het afgelopen decennium geen goed track record opgebouwd als het gaat om het beïnvloeden van beleid.
Waarom is de academische lobby eigenlijk zo ineffectief? ‘Welke lobby?’ kaatst Remco Breuker terug. ‘Mij wordt verteld dat de vsnu lobbyt en dat wil ik best geloven, maar er komt helemaal niets uit.’ Volgens Breuker is de organisatie te veel bezig met het goed houden van de relatie, naar hun zeggen omdat ze anders in de toekomst niets meer voor elkaar krijgen. ‘Je moet juist met je vuist op tafel slaan. Dat zal pijnlijk zijn, maar wanneer ga je anders iets voor elkaar krijgen?’
De Leidse rector Carel Stolker probeerde het vorig jaar voorzichtig. ‘De relatie tussen de politiek en het hoger onderwijs was nog nooit zo slecht als nu’, zei hij in Het Financieele Dagblad. Een oorverdovende stilte van collega-rectoren volgde, terwijl dit juist hét moment was voor bijval, zegt Breuker teleurgesteld.
De hoogleraar praat zacht en drukt zich uit in genuanceerde volzinnen. Hij is een wetenschapper, activisme bedrijft hij ‘tegen wil en dank’, omdat hij geen andere optie ziet. ‘Het poldermodel werkt zolang iedereen bereid is water bij de wijn te doen’, legt Breuker uit. ‘Maar wij dragen de wijn aan en het ministerie plenst er telkens liters water in.’
‘Straks hebben we het onderwijs beter op de rails dan dit voorjaar’, zegt Roel Schutgens, vice-decaan van de rechtenfaculteit aan de Radboud Universiteit. Hij is net terug van vakantie en druk bezig met de voorbereidingen voor het eerste semester. De afgelopen maanden zijn hectisch geweest: de lockdown viel samen met de start van zijn termijn als vice-decaan onderwijs.
‘Ik begon met allemaal mooie ideeën om meer interactie met de studenten te bevorderen.’ Maar in plaats daarvan moest Schutgens zich uiteindelijk vooral bezighouden met het digitaliseren van colleges en tentamens – zonder proctoring, het via videoverbinding meekijken over de schouder van studenten thuis, zoals op veel andere plekken wel gebeurt. ‘We willen hier liefst geen Big Brother-praktijken.’
Schutgens en zijn collega’s kozen ervoor om varianten van de verschillende vragen uit te werken en te randomiseren, met een tijdlimiet. ‘Dat vinden studenten heel vervelend. En terecht, het is natuurlijk shit. Maar daardoor is het praktisch onmogelijk om samen te werken.’ Toch geeft Schutgens toe dat zijn systeem niet geheel waterdicht is. ‘We hopen op de integriteit van studenten, maar ik kan niet uitsluiten dat er fraude plaatsvindt.’
Het is een voorbeeld van wat de vice-decaan ‘houtje-touwtje-onderwijs’ noemt. ‘Dit is verre van ideaal. Het onderwijs aan onze faculteit was afgelopen jaar minder goed dan voorheen, en in juni liepen veel collega’s met de tong op de schoenen.’ Toch is hij positiever gestemd over de stand van de universiteit dan Remco Breuker. ‘Dit is nu eenmaal een zware baan met een hoge prestatiedruk. Daar staat tegenover dat je ook prachtige dingen kunt doen’, vindt de bestuurder.
Vanaf volgende week zal die druk weer volop aanwezig zijn. Aan Schutgens de taak om het onderwijs terug op het oude niveau te krijgen. College op locatie is maar sporadisch mogelijk, in Nijmegen in groepjes van negen studenten. Tweederde van de colleges vindt online plaats. Een noodzakelijk kwaad, vindt Schutgens. Onderwijs voortaan vaker online aanbieden, zoals Mariëtte Hamer als voorzitter van de Sociaal-Economische Raad bepleitte, ziet hij dan ook niet zitten. ‘Dat zeg je alleen als je zelf geen docent bent.’
Het pleidooi van Hamer bevestigde een angst die leeft in de universitaire gemeenschap: dat de coronahervormingen aanleiding zullen zijn om universiteiten nog een extra zet te geven in de neoliberale richting die ze nu al jaren opgeduwd worden, van meer efficiëntie en meer output voor hetzelfde of minder geld.
Maar als je het goed wil doen, kost onderwijs op afstand zeker niet minder geld, waarschuwt Dirk-Jan Scheffers, adjunct hoogleraar bacteriële celbiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Universiteiten zijn nu eenmaal goed-nieuws-machines’, verklaart hij de aanvankelijk positieve berichtgeving over afstandsonderwijs. De plotselinge switch wás ook indrukwekkend, maar wel een noodoplossing. Volgens Scheffers ziet iedereen – ‘zelfs bestuurders’ – de beperkingen van online onderwijs inmiddels wel. Met het doordrukken van coronahervormingen zal het zo’n vaart niet lopen, denkt hij.
Het aantal studenten aan Nederlandse universiteiten is sinds 2000 met 68 procent toegenomen, dit jaar zijn de vooraanmeldingen zelfs met 6,6 procent gestegen. Een van de verklaringen is dat meer leerlingen hun vwo-diploma haalden, omdat het centraal eindexamen niet doorging. Bovendien zit een avontuurlijk tussenjaar er niet in en stijgen studentenaantallen altijd tijdens een economische recessie.
Maar het is nog onzeker hoeveel buitenlandse studenten ook echt zullen komen. In een onderzoek van Nuffic, de organisatie voor internationalisering in het hoger onderwijs, gaf twintig procent van de aanstaande internationale studenten te kennen hun start bij voorkeur een jaar uit te stellen. Vijftien procent zei het liefst online onderwijs vanuit hun thuisland te volgen.
Scheffers is opleidingsdirecteur van een nieuwe studie, life science and technology. Tot zijn eigen schrik waren er bijna tweehonderd vooraanmeldingen – veel meer dan verwacht – maar studenten kunnen zich tot 1 september uitschrijven. ‘We weten pas als het jaar begonnen is hoeveel mensen er zijn’, zucht hij. ‘Dat is moeilijk beleid maken.’ Eind augustus staat de teller nog maar rond de tachtig, laat Scheffers weten, waarvan een groot deel Nederlands. Het lijkt erop dat de internationale studenten door corona inderdaad wegblijven.
Wisselende aantallen studenten leveren praktische onzekerheden op, maar hebben ook gevolgen voor de financiering. Universiteiten moeten namelijk blijven groeien om hun aandeel in de rijksbijdrage minimaal gelijk te houden. Een deel van het budget wordt verdeeld over de universiteiten op basis van hun relatieve grootte in studentenaantallen.
Daarom zijn buitenlandse studenten ‘nodig’: als de Nederlandse studentenmarkt verzadigd is, ligt de groeipotentie over de grens. En als de rest van de universiteiten groeit, moet je meegroeien om minimaal je aandeel te behouden. ‘Een pervers mechanisme’, constateerde een commissie onder leiding van Martin van Rijn vorig jaar na een onderzoek naar de bekostiging van het hoger onderwijs.
Maar zelfs als de groei inderdaad blijft doorzetten, biedt dat geen garanties voor de financiering. In april bracht een werkgroep voor het kabinet potentiële bezuinigingsposten in kaart; het hoger onderwijs stond er voor vijf miljard op. Dat betekent niet dat die bezuinigingen er ook komen, bezwoer minister Ingrid van Engelshoven meteen, maar het wantrouwen bij de sector is groot en, gezien de ervaringen na de vorige crisis, niet geheel onbegrijpelijk.
Ook internationaal zetten universiteiten zich schrap voor een financiële klap, in Amerika en Engeland vooral door derving van inkomsten uit de hoge collegegelden. Zo zouden Engelse universiteiten in het meest pessimistische scenario, waarbij internationale studentenaantallen met 75 procent afnemen, achttien miljard pond aan inkomsten mislopen, becijfert The Economist.
Maar ook als de klap minder groot blijkt, zou de coronacrisis het einde kunnen betekenen van de ongebreidelde groei van de afgelopen twintig jaar. Een van de gevolgen daarvan is namelijk dat er een zekere diploma-inflatie plaatsvond. In Engeland rekende het Institute for Fiscal Studies al uit dat eenvijfde van de studenten financieel beter af was geweest zonder universitair diploma. Als de colleges dan ook nog eens achter de laptop plaatsvinden en het sociale aspect wegvalt, blijven er wel heel weinig redenen over om torenhoog collegegeld te betalen.
In Nederland verbetert een bachelor- of masterdiploma je carrière- en salariskansen vooralsnog wel sterk. Toch pleiten ook de auteurs van het 40 stellingen-pamflet voor grenzen aan de universitaire groei: ‘Niet iedereen hoeft te studeren. Wie meer interesse en aanleg heeft voor beroeps- of praktijkgerichte kennis moet elders zijn.’ De auteurs vinden daarom dat hogescholen dezelfde status verdienen als universiteiten, zodat jongeren met praktisch talent gestimuleerd worden hun hart te volgen.
Hoogleraar Floris Cohen pleit in De ideale universiteit, een pamflet dat vlak voor de coronacrisis uitkwam, zelfs voor een fusie tussen universiteiten en hogescholen tot ‘whbo’. Cohen zegt geen luchtkasteel te willen schetsen, noch een concrete blauwdruk, maar iets ertussenin. Toch zal iedereen die zich de mislukte fusie tussen de Hogeschool en de Universiteit van Amsterdam herinnert, geneigd zijn zulke fusieplannen wel degelijk als luchtkasteel te beschouwen.
In veel andere opzichten overlappen de ideeën van Cohen met die uit de 40 stellingen. Beide boeken pleiten voor democratisering, onder meer door hoge managementposities verkiesbaar te stellen en volgens een roulatiesysteem door wetenschappers te laten vervullen. Er moet meer tijd zijn voor onderzoek en de werkdruk moet omlaag, een einde aan de ‘rule by spreadsheet’. En bovenal vragen ze allebei om een andere verdeling en besteding van het geld, want studentenaantallen namen weliswaar met 68 procent toe, de financiering per student nam sinds de millenniumwisseling met 25 procent af.
‘Het is allemaal geen rocket science’, beaamt Remco Breuker direct. Iedereen weet wat er moet gebeuren, maar de politieke wil ontbreekt. Universiteiten fatsoenlijk financieren levert nu eenmaal geen verkiezingswinst op en het risico dat wetenschappers het Malieveld bezetten met tractoren is nul. De vaststelling stemt hem somber. Twijfelt Breuker weleens of hij nog op de universiteit wil werken? ‘Elke dag. En ik ben niet de enige.’