
Er bestaat zoiets als ‘twee’, spreek uit ‘twie’. Of tenminste: het is maar de vraag of het daadwerkelijk, onomstootbaar bestaat, maar ‘twee’ is aan te wijzen, je kunt zaken dusdanig interpreteren.
‘Twee’ zijn hoog opgetrokken witte kousen onder een geruit schoolmeisjesrokje, gedragen door een volwassen vrouw. Twee is de Popeye-tatoeage op de pols van een hippe gast die lamsburgers bakt die ‘Silence of the Lambs’ heten. Twee is een reep van ‘honderd procent slaafvrije’, Fairtrade biologische chocolade verpakt in ouderwets dik papier met een vintage-logo erop, dat mensen je geven als bedankje voor je gastvrijheid (zoals mensen je nooit voor je gastvrijheid een Snickers zullen geven). Twee zijn een intellectuele filmmaker (Spike Jonze) en een geëngageerde schrijver (Dave Eggers) die samenspannen om het kinderboek Where the Wild Things Are van Maurice Sendak te verfilmen. Twee is het wanneer singer-songwriter Conor Oberst onder de artiestennaam Bright Eyes This Is the First Day of My Life (2005) zingt. Het nummer heeft een tekst die bewust aandoenlijk is, een soort kokette openhartigheid, met een gekozen onhandig rijm, gezongen op een bijna kinderlijke manier:
This is the first day of my life
I’m glad I didn’t die before I met you
But now I don’t care I could go anywhere with you
And I’d probably be happy.
Volgens journalist en trendwatcher Marc Spitz is Twee ‘de meest polariserende en belangrijke jeugdbeweging sinds hiphop’. Hij schreef er een boek over – Twee: The Gentle Revolution in Music, Books, Television, Fashion, and Film (HarperCollins, 2014) – waarin hij het eigenlijk over Brooklyn heeft. En dan het Brooklyn waar iedereen zelfgemaakte mosterd of chocolade probeert te ontwikkelen, of anders probeert een beetje geld te verdienen met het maken van de handgeschreven etiketten waarin de producten zijn verpakt. Maar, schrijft Spitz, Brooklyn ligt niet alleen in New York. Het ligt ook in Boston, in Chicago, in Los Angeles, in Austin, Texas. Shoreditch in Londen is Brooklyn; in wijken van Parijs zou ‘très Brooklyn’ een uitdrukking zijn waarmee kwaliteit, ongedwongenheid en creativiteit wordt bedoeld – zo citeert Spitz tenminste een artikel uit de reissectie van The New York Times.
Ook Spitz vindt het moeilijk een strikte definitie van Twee te geven. Het is volgens hem een sentiment dat leeft onder veel twintigers, maar ook onder dertigers en veertigers. Twee is lief, niet sarcastisch. Twee is lokaal, niet globaal. Twee is tijdrovend, nooit commercieel. Twee is traag, niet snel. Twee is graag over seks praten, maar niet sexy willen zijn. Twee is niet omzien naar wat conventioneel ‘cool’ is, maar juist de verheerlijking van de nerd, de loser, de maagd. Twee is ostentatief fan zijn van een band, een regisseur, een schrijver, een ontwerper en dat fandom omzetten in een gepassioneerd deelnemen aan blogs, aan knipselmappen maken, aan fotocollages in elkaar lijmen.
Marc Spitz maakt de vergelijking met twee andere, oudere dominante jeugdculturen (hoewel hij eerder nog zei dat Twee niet aan jeugd gebonden is): als hiphop en punk over het hier en nu gaan – ‘No future’ was het motto van punk, ‘Get rich or die trying’ dat van hiphop – dan gaat Twee over het ooit, schrijft hij. Niet dat Twee terug wil keren naar het ‘ooit’ dat daadwerkelijk bestaan heeft op de middelbare of basisschool, het probeert de herinnering aan de sentimentele en naïeve wereldkijk die bij die periode hoort vast te houden. Daarom heeft de bedenkster van de hippe tv-serie Girls, Lena Dunham, personages uit kinderboeken op haar armen en schouders getatoeëerd en vertelt regisseur Sofia Coppola in interviews graag over haar monomane obsessie met de Eloise-kinderboeken van Kay Thompson, uit de jaren vijftig.
Natuurlijk valt veel van wat Spitz beschrijft onder de bekende hipstercultuur, waarin dankzij een extreem zelfbewustzijn het Zelf tot op grote hoogte wordt gecultiveerd. Maar het hipsterdom gaat gepaard met een groot gevoel voor ironie: de hipster hangt posters aan de muur van lang vergeten B-films, draagt T-shirts met een afbeelding die ook hij lelijk vindt, kiest bij voorbaat voor alles wat camp is, een beetje fout, zodat niemand hem op zijn smaak kan aanvallen. Ironie functioneert als een manier om iets tussen hem en de wereld te zetten. Het maakt onaantastbaar.
Twee streeft naar een volkomen afwezigheid van ironie, het wil juist zo kwetsbaar mogelijk zijn, vanuit het idee dat kwetsbaar gelijk staat aan goedaardigheid. En Spitz gelooft daarin, volgens hem is Twee ‘een langzame evolutie naar een betere, vriendelijker, meer bescheiden, meer bewuste en zo meer “pure” menselijkheid, of in ieder geval een menselijkheid met een betere albumverzameling. Deze nieuwe cultuur van vriendelijkheid helpt ons betere Amerikanen te worden.’ Het helpt ons ook om betere Nederlanders te worden, vanzelfsprekend. Want Spitz zou Twee vinden in de repen van Tony’s Chocolonely, of in de worstjes van Brandt Levie, of eigenlijk in alles in de schappen van Marqt. Ook delen van Amsterdam zullen als Brooklyn aan te wijzen zijn, waarschijnlijk minstens vijf van de Negen Straatjes.
Of Twee daarmee ook een ‘force for good’ is, is een Tweede (pardon). Allereerst is het natuurlijk niet echt een ‘force’, want waar punk en hiphop middelen waren waarmee miljoenen, veelal arme, jongeren zichzelf macht toe-eigenden, is Twee iets voor kleine clubje geprivilegieerde kids in dure wijken. Want het ruikt toch naar elitisme als het je droom is klein en onafhankelijk te blijven, je met projecten bezig te houden die je vooral voor jezelf doet en zo min mogelijk in commercie wilt omzetten. Dat moet je je maar kunnen veroorloven. Iets wat veel Twees overigens ook niet kunnen, schreef New York Magazine vorig jaar al, na een week tussen de idealistische nieuwe bloemenkinderen te hebben rondgehangen in Brooklyn: hun zelfgemaakte potten jam voor negen dollar werden niet door andere Twees gekocht, maar hoofdzakelijk door de hedgefunds-moeders en trustfund-jongeren die even verderop woonden in de grote oude huizen met uitzicht op Manhattan.
Daarnaast heeft Twee iets heel wezenlijks dat zichzelf ondermijnt of uitholt. Als Twee wordt gedreven door een verlangen te leven in een soort kinderlijke, naïeve toestand, dan moet je je afvragen hoe oprecht die toestand daadwerkelijk kan zijn. Bekijk het eens aan de hand van popmuziek. Wanneer Phil Collins in 1988 met een ontzettende pruillip ‘When I’m feeling blue/ All I have to do/ Is take a look at you/ Then I’m not so blue’ zingt, is dat geen bewuste keuze. Hij zingt het aanstellerig omdat hij niet beter weet hoe hij anders de emotie moet overbrengen. Er zit een zekere naïviteit in. Wanneer Bright Eyes een kwart eeuw later met dezelfde pruillip ‘This is the first day of my life/ I’m glad I didn’t die before I met you’ zingt, is het geen onkunde: het is niet naïef, het is een doelbewuste keuze.
Daarin schuilt iets eigenaardigs. Het doet denken aan wat de eminente literatuurcriticus James Wood opmerkt over de naar verhouding jonge schrijvers die in de Amerikaanse literatuur varen onder de vlag van de ‘New Sincerity’: ze zijn opgegroeid in de relativerende, ironische postmoderniteit en proberen nu hun eigen normen en waarden te zoeken door een soort ‘radicale onschuld’ te hanteren in hun romans. Maar het probleem van onschuld, zegt Wood, is dat het een natuurlijke toestand moet zijn, anders is het geen onschuld. Het kan geen keuze zijn, onschuld ontstaat niet door oogkleppen op te zetten en te doen alsof de rest van de wereld niet bestaat.
En dat lijkt dan uiteindelijk toch waar Twee vooral in uitmondt: een vorm van isolationisme, of escapisme, het culturele equivalent van het kind dat zich op zijn kamer opsluit, zijn vingers in zijn oren steekt en nanana-ik-luister-toch-lekker-niet-naar-jullie roept.
In feite is Twee maar een van de vele uitingen van een cultuur waarin opgroeien en volwassen worden als problematisch of onwenselijk worden gezien. Over de hang naar onvolwassenheid vallen heel veel sociologische dingen te zeggen: de leeftijd waarop mensen bij hun ouders uit huis gaan is in de laatste decennia enorm opgeschoven, omhoog, net als de leeftijd waarop mensen een vaste baan nemen, trouwen of een gezin beginnen, een huis kopen, noem maar op. Natuurlijk is oud worden voor sukkels.
Zoals onder mannen nu steeds vaker de mantra klinkt dat kaalheid een keuze is, zo geldt onder vrouwen dat leeftijd een keuze is. Er zijn middelen, er zijn technologieën, je hoeft je nergens bij neer te leggen, want leeftijd ligt als een sluipmoordenaar op de loer. Het is vreemd, zei Oscar-winnares Jennifer Connelly, zeker in Hollywood. Je doet altijd je best om zo lang mogelijk jong te blijven en dan opeens, in een oogwenk ben je het kwijt. Het ene moment word je nog gewoon gecast als aantrekkelijke heldin, een week later krijg je alleen nog maar rollen als moeder van.
Maar in het geval van uiterlijk gaat het over volwassen, oudere mannen en vrouwen die teruggrijpen naar het ideaalbeeld van hun jeugd. Hoe zit het met jongeren die wanhopig vasthouden aan hun eigen jeugd? Dat is waar Twee een uiting van is, een van de vele, een viering van de eigen jeugd, een weigering serieus te worden, lees: volwassen te worden.
Dit sentiment was een groot punt van irritatie voor de gevierde essayiste Katie Roiphe, die eerder dit jaar in Nederland was om de vertaling van haar bundel In Praise of Messy Lives (Lof op het rommelige leven) te promoten en in De Groene werd geïnterviewd. Roiphe vertelde dat haar studentes aan de New Yorkse universiteit waar ze doceert een obsessie hebben met hun huisdieren: ‘Je zou verbaasd staan te kijken hoeveel van mijn studenten, vooral de vrouwelijke, als ze de kans krijgen referaten houden en essays schrijven over Disney-films, over hoe belangrijk hun lievelingsknuffel voor ze was, hoezeer ze het verlies van hun eerste huisdier nooit zijn vergeten. En dan heb ik het niet over cultuurkritische essays over Disney-films, of analytische ontledingen. Ze zijn er volledig van overtuigd dat het normaal is om als meerderjarige vrouw bloedserieus over je huisdier te praten. Mijn vraag is dan: hoe geprivilegieerd hebben we onze kinderen opgevoed dat ze hun eigen jeugd zo durven te cultiveren?’
(Een meer persoonlijke noot: toen ik deze herfst mijn studenten aan een van de universiteiten in Amsterdam vroeg een klein essaytje te schrijven over hun lievelingspersonage in literatuur had de halve klas het over personages uit jeugdboeken. Nu kan dit zijn uit verlegenheid, omdat ze zich meer op hun gemak voelen als ze praten over Hermelien Griffel dan over Humbert Humbert, maar het neemt niet weg dat blijkbaar niemand enige schroom voelt om met een Harry Potter-personage aan te komen.)
Voor Roiphe maakt de cultivering van de jeugd deel uit van een grotere sociale ontwikkeling, waarin jeugd, gezondheid en een beschermde opvoeding de nieuwe kaders zijn van sociale status. De aandacht die je aan je kind besteedt, laat zien hoe goed je je zaakjes op orde hebt, wat weer laat zien hoe succesvol je bent als burger. Maar dat zit de volwassenwording van je kinderen wel in de weg, meent Roiphe: ‘Je kunt elke keer dat kinderen online gaan over hun schouders meekijken. Je kunt hun dag volstoppen met afspraakjes en vioolles en sporttraining en ze als persoonlijke chauffeur overal naartoe brengen – maar ik heb niet het idee dat je ze dan opvoedt als onafhankelijke personen. Ze leren niet zelf denken en zelf dingen doen. Of zoals een sociologe treffend zei: “Ik denk dat er meer dan drie jaar moet zitten tussen het moment dat een kind voor het eerst zonder ouderlijke begeleiding de straat mag oversteken en het voor het eerst een condoom om doet.”’
Roiphe voegde daaraan toe dat op haar universiteit aan het einde van open bezoekdagen moet worden omgeroepen dat de ouders de campus weer moeten verlaten: anders gaan ze gewoon niet weg.
In haar nieuwe boek Waarom zou je volwassen worden? breekt de Amerikaanse filosofe Susan Neiman een lans voor opgroeien. Want dat het een negatief imago heeft is evident, schrijft ze: ‘Veel wijst erop dat Peter Pan, het grondigst nagevolgd door Michael Jackson, een zinnebeeld is van onze tijd. Volwassen zijn betekent gewoonlijk dat je afstand doet van je verwachtingen en dromen, de beperkingen aanvaardt van de werkelijkheid die je omringt en berust in een leven dat minder avontuurlijk, bevredigend en betekenisvol zal zijn dan je aanvankelijk had gedacht.’
In de manier waarop ze dit formuleert, zou je zeggen, zit al de visie verscholen dat opgroeien niet echt leuk is. Het is een klus, een flink karwei. We houden vast aan onze jeugd omdat we lui zijn en bang, schrijft Neiman. Want het is veel makkelijker iemand anders de beslissingen voor je te laten nemen. Ze citeert Kant, die schreef: ‘Heb ik een boek dat voor mij verstand heeft, een zielzorger die voor mij geweten heeft, een arts die voor mij het dieet beoordeelt, dan hoef ik mij daar zelf niet mee te bemoeien. Ik heb het niet nodig om te denken, als ik maar betalen kan; anderen zullen de onaangename taak wel van mij overnemen.’
Volwassen worden is in haar optiek juist een soort persoonlijke mini-Verlichting doormaken, waarin we, ieder individueel, van een kinderlijke verwondering (zie: Twee) naar een besef toe groeien dat er recht en onrecht is en niet alles in de wereld is zoals het moet zijn. Maar te veel mensen blijven hangen in een soort sceptische fase waarin ze de hypocrisie van de wereld inzien, en zich als stugge adolescenten voornemen zich niet nog eens te laten belazeren.
Als de weerzin tegen opgroeien met geestelijke luiheid te maken heeft, dan heeft het misschien ook te maken met een soort geestelijke lafheid – al klinkt ‘laf’ dan meteen weer zo veroordelend. Of het nu de ‘Twee’-jeugd is die vlucht naar een eigen wereld waarin de gevoeligheid van de eigen jeugd gecultiveerd wordt, of Roiphe’s studenten die veilig onder de vleugels van hun ouders blijven plakken, in beide gevallen ontbreekt het aan durf om verantwoordelijkheid voor jezelf te nemen.
In een van haar veelgeprezen essaybundels schrijft de Amerikaanse Rebecca Solnit dat ze met een vriendin op pad is in een natuurgebied, als ze ergens een kind van een rots zien vallen. Het eerste dat de twee vriendinnen tegen elkaar zeggen is: ‘We moeten vlug een volwassene vinden!’, om daarna pas te bedenken dat ze allebei in de twintig zijn en zelf de volwassene zijn die ze zoeken, zeker voor het kind dat zojuist misschien wel iets heeft gebroken.
Op een bepaalde manier zit hierin misschien wel de meest definitieve betekenis van wat het is om volwassen te zijn – accepteren dat ‘the buck stops here’, zoals president Truman op een bordje op zijn bureau van de Oval Office had staan. Het doorschuiven van verantwoordelijkheid houdt een keer op, er komt een moment dat je zelf de eindbaas bent. Ook Neiman merkt zoiets op in het voorbijgaan: ‘Volwassen worden is eerder een kwestie van moed dan van kennis: alle informatie ter wereld kan de durf die noodzakelijk is om zelf te oordelen niet vervangen.’
Dat is dan uiteindelijk het antwoord op de vraag ‘waarom zou je volwassen worden?’ die Susan Neiman stelt: omdat toch iemand dat jongetje moet helpen dat zojuist van die rots is gekukeld.
Beeld: Miley Cyrus, New York City, 14 februari. ‘Twee’ zijn hoog opgetrokken witte kousen onder een geruit schoolmeisjesrokje, gedragen door een volwassen vrouw (James McCarthy / Getty Images for Marc Jacobs)